Dutch

Detailed Translations for murmeren from Dutch to French

murmeren:

murmeren verbe

  1. murmeren (mompelen; murmelen)
    marmotter; marmonner; grommeler; murmurer entre ses dents; parler entre ses dents
    • marmotter verbe (marmotte, marmottes, marmottons, marmottez, )
    • marmonner verbe (marmonne, marmonnes, marmonnons, marmonnez, )
    • grommeler verbe (grommelle, grommelles, grommelons, grommelez, )
  2. murmeren (ontevreden mompelen; morren)
    balbutier; bredouiller; bafouiller; baragouiner
    • balbutier verbe (balbutie, balbuties, balbutions, balbutiez, )
    • bredouiller verbe (bredouille, bredouilles, bredouillons, bredouillez, )
    • bafouiller verbe (bafouille, bafouilles, bafouillons, bafouillez, )
    • baragouiner verbe (baragouine, baragouines, baragouinons, baragouinez, )

Translation Matrix for murmeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bafouiller morren; murmeren; ontevreden mompelen bazelen; lallen; wauwelen
balbutier morren; murmeren; ontevreden mompelen bazelen; hakkelen; haperen; lallen; stamelen; stotteren; wauwelen
baragouiner morren; murmeren; ontevreden mompelen bazelen; brabbelen; kletspraat verkopen; krompraten; lallen; lullen; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen
bredouiller morren; murmeren; ontevreden mompelen bazelen; hakkelen; haperen; kwijlen; lallen; stamelen; stoethaspelen; stotteren; wauwelen; zeveren
grommeler mompelen; murmelen; murmeren brommen; grommen; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; mopperen; morren; op vuur pruttelen; over iets mopperen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen; zoemen
marmonner mompelen; murmelen; murmeren mompelen; prevelen
marmotter mompelen; murmelen; murmeren mompelen; prevelen
murmurer entre ses dents mompelen; murmelen; murmeren
parler entre ses dents mompelen; murmelen; murmeren