Dutch

Detailed Translations for narren from Dutch to French

narren:

narren verbe

  1. narren (treiteren; pesten; plagen; )
    embêter; enquiquiner; agacer; brimer; assommer; intimider; importuner; brusquer; rudoyer; maltraiter; incommoder; embarrasser; tyranniser
    • embêter verbe (embête, embêtes, embêtons, embêtez, )
    • enquiquiner verbe (enquiquine, enquiquines, enquiquinons, enquiquinez, )
    • agacer verbe (agace, agaces, agaçons, agacez, )
    • brimer verbe (brime, brimes, brimons, brimez, )
    • assommer verbe (assomme, assommes, assommons, assommez, )
    • intimider verbe (intimide, intimides, intimidons, intimidez, )
    • importuner verbe (importune, importunes, importunons, importunez, )
    • brusquer verbe (brusque, brusques, brusquons, brusquez, )
    • rudoyer verbe (rudoie, rudoies, rudoyons, rudoyez, )
    • maltraiter verbe (maltraite, maltraites, maltraitons, maltraitez, )
    • incommoder verbe (incommode, incommodes, incommodons, incommodez, )
    • embarrasser verbe (embarrasse, embarrasses, embarrassons, embarrassez, )
    • tyranniser verbe (tyrannise, tyrannises, tyrannisons, tyrannisez, )

Translation Matrix for narren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
agacer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; ergeren; irriteren; jennen; lastigvallen; op de zenuwen werken; oppoken; opstoken; pesten; plagen; poken; sarren; stangen; stoken; tarten; teisteren; tergen; treiteren; uitdagen; vervelen; zieken
assommer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren aandringen; donderjagen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren
brimer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren brutaliseren; bruuskeren; ontgroenen
brusquer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren aanvallen; accelereren; attaqueren; bespoedigen; bestormen; brutaliseren; bruuskeren; dwingen; forceren; geweld gebruiken; onheus bejegenen; overvallen; verhaasten; versnellen
embarrasser koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren belemmeren; beletten; obstructie plegen; omruilen; omwisselen; ruilen; verhinderen; verlegen maken; verwisselen; wisselen
embêter koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren brutaliseren; bruuskeren; vervelen
enquiquiner koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren etteren; griepen; jennen; klieren; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; wegpesten; zeiken; zemelen; zieken
importuner koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren belasten; lastigvallen; ontrieven; opdragen; teisteren
incommoder koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren hinderen; obstructie plegen; onmogelijk maken; storen
intimider koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; bedreigen; doen schrikken; intimideren; onder druk zetten; ringeloren; terroriseren; tiranniseren; verlegen maken; verschrikken; vrees aanjagen
maltraiter koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren afranselen; brutaliseren; bruuskeren; iemand toetakelen; mishandelen; molesteren; pijnigen
rudoyer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren afbekken; afblaffen; afsnauwen; brutaliseren; bruuskeren; mishandelen; molesteren; pijnigen; snauwen; toebijten; toesnauwen
tyranniser koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; intimideren; ringeloren; terroriseren; tiranniseren; verschrikken; vrees aanjagen

Related Words for "narren":


narren form of nar:

nar [de ~ (m)] nom

  1. de nar (kwibus; hansworst; gek; kwast; zot)
    l'hurluberlu; l'arlequin; le bouffon; le fou; le polichinelle; l'imbécile; l'écervelé; le sot; le niais; l'idiot
  2. de nar (hofnar)
    le polichinelle; le bouffon; l'arlequin; le fou

Translation Matrix for nar:

NounRelated TranslationsOther Translations
arlequin gek; hansworst; hofnar; kwast; kwibus; nar; zot clown; harlekijn; pierrot
bouffon gek; hansworst; hofnar; kwast; kwibus; nar; zot grappenmaker; guit; komiek; mallerd; olijkerd; paljas; pias; snaak; uilenspiegel
fou gek; hansworst; hofnar; kwast; kwibus; nar; zot achterlijke; dolleman; dommerik; dwaas; geesteszieke; gek; gek iemand; geschifte; gestoorde; idioot; imbeciel; krankzinnige; mafketel; onbenul; onnozelaar; onnozele kerel; simpele ziel; waanzinnige; zwakzinnige
hurluberlu gek; hansworst; kwast; kwibus; nar; zot
idiot gek; hansworst; kwast; kwibus; nar; zot achterlijke; dolleman; dommerik; druiloor; dwaas; geesteszieke; gek; hoerenjong; idioot; kalfskop; klojo; klootzak; krankzinnige; kuttenkop; loeder; minkukel; oen; onbenul; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; onnozele kerel; pleurislijder; pleurislijer; ploert; rund; schaapskop; schapenkop; schoft; simpele ziel; smeerlap; stommeling; stommerd; stommerik; sufferd; sukkel; sul; uilenbal; uilskuiken; waanzinnige
imbécile gek; hansworst; kwast; kwibus; nar; zot achterlijke; dolleman; dom gansje; dom wicht; domkop; domme gans; domme koe; dommerik; domoor; druiloor; dwaas; geesteszieke; gek; geschifte; hufter; idioot; kalfskop; klojo; klootzak; krankzinnige; leeghoofdje; minkukel; oen; onbenul; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; onnozele kerel; rasidioot; rund; schaapskop; schapenkop; simpele ziel; stommeling; stommerd; stommerik; sufferd; sufferdje; sukkel; sul; uilenbal; uilskuiken; waanzinnige; zwakzinnige
niais gek; hansworst; kwast; kwibus; nar; zot achterlijke; dommerik; druiloor; dwaas; idioot; kalfskop; kuiken; oen; onbenul; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; onnozele kerel; onnozole hals; rund; schaap; schaapskop; schapenkop; simpele ziel; stommeling; stommerd; stommerik; sufferd; sukkel; sul; uil; uilskuikens
polichinelle gek; hansworst; hofnar; kwast; kwibus; nar; zot
sot gek; hansworst; kwast; kwibus; nar; zot achterlijke; dolleman; domkop; dommerik; domoor; domoren; druiloor; dwaas; freak; geesteszieke; gek; gestoorde; idioot; imbeciel; kalfskop; krankzinnige; mafketel; maniak; oen; onbenul; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; onnozele kerel; rund; schaapskop; schapenkop; simpele ziel; stommeling; stommerd; stommerik; sufferd; sufferdje; sukkel; sul; uilskuiken; waanzinnige
écervelé gek; hansworst; kwast; kwibus; nar; zot achterlijke; gek; geschifte; idioot; waanzinnige; zwakzinnige
ModifierRelated TranslationsOther Translations
bouffon grappig; humoristisch; humoristische; kluchtig; koddig; komiek; komisch; leuk
fou achterlijk; apart; bijzonder; bizar; buitenissig; curieus; doldwaas; dwaas; eigenaardig; enorm; excentriek; fabelachtig; fantastisch; gaaf; geestelijk gestoord; geestesziek; geflipt; gek; geschift; gestoord; getikt; gigantisch; hoorndol; idioot; idioterig; kierewiet; knettergek; knots; krankjorum; krankzinnig; maf; mal; merkwaardig; mesjogge; mesjokke; niet goed snik; onbezonnen; ongewoon; onwijs; reuze; stupide; te gek; typisch; verlekkerd; vreemd; waanzinnig; wijs; zonderling; zot
idiot achterlijk; dwaas; eigenaardig; geestesziek; gek; geschift; gestoord; getikt; hoorndol; idioot; idioterig; kierewiet; knots; krankjorum; krankzinnig; maf; mal; mesjogge; niet goed snik; oerdom; oliedom; onbezonnen; onwijs; stupide; typisch; uilachtig; vreemd; waanzinnig; zot
imbécile achtergebleven; achterlijk; debiel; dement; dwaas; gek; geschift; gestoord; getikt; hoorndol; idioot; idioterig; imbeciel; kierewiet; knots; krankjorum; krankzinnig; leeghoofdig; maf; mal; mesjogge; niet goed snik; onbenullig; onnozel; stupide; zot; zwakzinnig
niais eenvoudig; gemakkelijk; kalverachtig; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel; sullig
sot absurd; achterlijk; apart; belachelijk; bespottelijk; bijzonder; bizar; buitenissig; curieus; dwaas; eigenaardig; excentriek; geestelijk gestoord; geestesziek; gek; geschift; gestoord; getikt; grappig; hoorndol; humoristisch; idioot; idioterig; kierewiet; kluchtig; knots; koddig; komiek; komisch; krankjorum; krankzinnig; lachwekkend; leeghoofdig; leuk; maf; mal; merkwaardig; mesjogge; niet goed snik; onbenullig; onbezonnen; ongewoon; onnozel; onwijs; stupide; typisch; vreemd; waanzinnig; zonderling; zot
écervelé leeghoofdig; onbenullig; onnozel

Related Words for "nar":


Wiktionary Translations for nar:

nar
noun
  1. (histoire) Personnage dont la fonction était d’amuser la cour des nobles.
  2. Bouffon au service d’une personnalité importante.

Cross Translation:
FromToVia
nar fou; fou du roi; bouffon jester — person in a mediaeval royal court
nar bouffon; fou; imbécile Narr — ein Gaukler und Spaßmacher im Mittelalter bei Hofe

External Machine Translations: