Summary


Dutch

Detailed Translations for omwaaien from Dutch to French

omwaaien:

omwaaien verbe (waai om, waait om, waaide om, waaiden om, omgewaaid)

  1. omwaaien (omverwaaien; omblazen)
    renverser; arracher; abattre; renverser en soufflant
    • renverser verbe (renverse, renverses, renversons, renversez, )
    • arracher verbe (arrache, arraches, arrachons, arrachez, )
    • abattre verbe (abbats, abbat, abbattons, abbattez, )

Conjugations for omwaaien:

o.t.t.
  1. waai om
  2. waait om
  3. waait om
  4. waaien om
  5. waaien om
  6. waaien om
o.v.t.
  1. waaide om
  2. waaide om
  3. waaide om
  4. waaiden om
  5. waaiden om
  6. waaiden om
v.t.t.
  1. ben omgewaaid
  2. bent omgewaaid
  3. is omgewaaid
  4. zijn omgewaaid
  5. zijn omgewaaid
  6. zijn omgewaaid
v.v.t.
  1. was omgewaaid
  2. was omgewaaid
  3. was omgewaaid
  4. waren omgewaaid
  5. waren omgewaaid
  6. waren omgewaaid
o.t.t.t.
  1. zal omwaaien
  2. zult omwaaien
  3. zal omwaaien
  4. zullen omwaaien
  5. zullen omwaaien
  6. zullen omwaaien
o.v.t.t.
  1. zou omwaaien
  2. zou omwaaien
  3. zou omwaaien
  4. zouden omwaaien
  5. zouden omwaaien
  6. zouden omwaaien
diversen
  1. waai om!
  2. waait om!
  3. omgewaaid
  4. omwaaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omwaaien:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abattre omblazen; omverwaaien; omwaaien aan stukken breken; afbreken; afhakken; afhouwen; afkappen; afmaken; bomen kappen; breken; deprimeren; doden; doodmaken; doodschieten; doodslaan; doodvonnis uitvoeren; executeren; hakken; houwen; kappen; liquideren; neerhalen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; om het leven brengen; ombrengen; omhakken; omhouwen; omslaan; omverhalen; onderuithalen; overhoopschieten; schieten op; slachten; slopen; stukbreken; uit elkaar halen; van kant maken; vellen; vermoorden; vloeren; wegbreken
arracher omblazen; omverwaaien; omwaaien aan flarden scheuren; afbreken; afklemmen; afknellen; afknijpen; afplukken; afrukken; afscheuren; breken; ergens uitscheuren; gappen; iem. afdwingen; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omverhalen; omverrukken; ontlokken; ontrukken; onttrekken; plukken; rooien; rukken; slopen; snaaien; stelen; stuk scheuren; trekken; uit elkaar halen; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; uitrukken; uitscheuren; verscheuren; weggraaien; wegpikken; wegrukken
renverser omblazen; omverwaaien; omwaaien amenderen; buitelen; doen buigen; dompen; duikelen; herzien; kantelen; keren; kiepen; modificeren; ombuigen; omduwen; omgieten; omgooien; omkeren; omkiepen; omkieperen; omspringen; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverrijden; omverslaan; omverspringen; omverstoten; omvertrekken; omverwerpen; omwerken; omwerpen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; overheen rijden; overkiepen; overrijden; ten val brengen; ten val komen; teruggaan; vallen; veranderen; wijzigen; wippen
renverser en soufflant omblazen; omverwaaien; omwaaien