Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. ontspringen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ontspringen from Dutch to French

ontspringen:

ontspringen verbe (ontspring, ontspringt, ontsprong, ontsprongen, ontsprongen)

  1. ontspringen (voortkomen uit; uitkomen; ontstaan uit; )
    prendre sa source; naître de; germer; pousser
    • naître de verbe
    • germer verbe (germe, germes, germons, germez, )
    • pousser verbe (pousse, pousses, poussons, poussez, )

Conjugations for ontspringen:

o.t.t.
  1. ontspring
  2. ontspringt
  3. ontspringt
  4. ontspringen
  5. ontspringen
  6. ontspringen
o.v.t.
  1. ontsprong
  2. ontsprong
  3. ontsprong
  4. ontsprongen
  5. ontsprongen
  6. ontsprongen
v.t.t.
  1. ben ontsprongen
  2. bent ontsprongen
  3. is ontsprongen
  4. zijn ontsprongen
  5. zijn ontsprongen
  6. zijn ontsprongen
v.v.t.
  1. was ontsprongen
  2. was ontsprongen
  3. was ontsprongen
  4. waren ontsprongen
  5. waren ontsprongen
  6. waren ontsprongen
o.t.t.t.
  1. zal ontspringen
  2. zult ontspringen
  3. zal ontspringen
  4. zullen ontspringen
  5. zullen ontspringen
  6. zullen ontspringen
o.v.t.t.
  1. zou ontspringen
  2. zou ontspringen
  3. zou ontspringen
  4. zouden ontspringen
  5. zouden ontspringen
  6. zouden ontspringen
diversen
  1. ontspring!
  2. ontspringt!
  3. ontsprongen
  4. ontspringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontspringen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
germer ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit afkomstig zijn; afstammen; kiemen; ontkiemen; ontspruiten; spruiten; stammen; uit de kiem te voorschijn komen; voortkomen
naître de ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit
pousser ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit aandrijven; aandringen; aanduwen; aanhouden; aansporen; aanstoten; aanzwiepen; afschrikken; agiteren; bang maken; dringen; duwen; gedijen; gisten; groeien; groot worden; in beroering brengen; kiemen; omhoog schieten; omroeren; ontkiemen; op iets aandringen; opdrijven; opdringen; opduwen; openstoten; opgroeien; opkrikken; oppoken; opschieten; opschroeven; opschuiven; opstoken; opwekken; plaats maken; prikkelen; roeren; schuiven; stimuleren; tieren; uit de grond schieten; uit de kiem te voorschijn komen; veel doen stijgen; verderhelpen; verplaatsen; verschrikken; verzetten; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; voortschuiven; vooruitbrengen; vooruitduwen; vooruithelpen; wassen; wegjagen
prendre sa source ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit

Wiktionary Translations for ontspringen:

ontspringen
Cross Translation:
FromToVia
ontspringen naître spring to life — start to exist