Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. tingelen:
  2. tingel:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for tingelen from Dutch to French

tingelen:

tingelen verbe (tingel, tingelt, tingelde, tingelden, getingeld)

  1. tingelen (tinkelen; rinkelen; klingelen)
    sonner; tintinnabuler; retentir; tinter; cliqueter; carillonner
    • sonner verbe (sonne, sonnes, sonnons, sonnez, )
    • tintinnabuler verbe (tintinnabule, tintinnabules, tintinnabulons, tintinnabulez, )
    • retentir verbe (retentis, retentit, retentissons, retentissez, )
    • tinter verbe (tinte, tintes, tintons, tintez, )
    • cliqueter verbe (cliquette, cliquettes, cliquetons, cliquetez, )
    • carillonner verbe (carillonne, carillonnes, carillonnons, carillonnez, )

Conjugations for tingelen:

o.t.t.
  1. tingel
  2. tingelt
  3. tingelt
  4. tingelen
  5. tingelen
  6. tingelen
o.v.t.
  1. tingelde
  2. tingelde
  3. tingelde
  4. tingelden
  5. tingelden
  6. tingelden
v.t.t.
  1. heb getingeld
  2. hebt getingeld
  3. heeft getingeld
  4. hebben getingeld
  5. hebben getingeld
  6. hebben getingeld
v.v.t.
  1. had getingeld
  2. had getingeld
  3. had getingeld
  4. hadden getingeld
  5. hadden getingeld
  6. hadden getingeld
o.t.t.t.
  1. zal tingelen
  2. zult tingelen
  3. zal tingelen
  4. zullen tingelen
  5. zullen tingelen
  6. zullen tingelen
o.v.t.t.
  1. zou tingelen
  2. zou tingelen
  3. zou tingelen
  4. zouden tingelen
  5. zouden tingelen
  6. zouden tingelen
en verder
  1. ben getingeld
  2. bent getingeld
  3. is getingeld
  4. zijn getingeld
  5. zijn getingeld
  6. zijn getingeld
diversen
  1. tingel!
  2. tingelt!
  3. getingeld
  4. tingelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tingelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
sonner aanbellen; bellen
VerbRelated TranslationsOther Translations
carillonner klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen beieren; bonzen; kletteren; klokluiden; luiden; rammelen
cliqueter klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen aankloppen; aantikken; klakken; kleppen; klepperen; kletteren; kloppen; rammelen; tikken
retentir klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen echoën; galmen; herhalen; hoorbaar zijn; klateren; kletteren; luidkeels iets verkondigen; met krachtige stem zingen; nabouwen; napraten; nazeggen; rammelen; reflecteren; resoneren; schallen; schetteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; tetteren; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen
sonner klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen aanbellen; beieren; bellen; bonzen; kletteren; klokluiden; luiden; rammelen; schellen
tinter klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen klakken; kleppen; kletteren; klokluiden; luiden; rammelen
tintinnabuler klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen kletteren; rammelen

Related Words for "tingelen":



tingel:

tingel [znw.] nom

  1. tingel (tengel)
    le doigt; la latte

Translation Matrix for tingel:

NounRelated TranslationsOther Translations
doigt tengel; tingel hoefbeen; vinger; vingerbreedte
latte tengel; tingel lat; schroot; smalle plank

Related Words for "tingel":