Summary


Dutch

Detailed Translations for uitwerpen from Dutch to French

uitwerpen:

uitwerpen verbe (werp uit, werpt uit, wierp uit, wierpen uit, uitgeworpen)

  1. uitwerpen (lozen; afvoeren; afscheiden; uitscheiden; uitstoten)
    éjecter; décharger; excréter; dégager; évacuer; déporter; déverser
    • éjecter verbe (éjecte, éjectes, éjectons, éjectez, )
    • décharger verbe (décharge, décharges, déchargons, déchargez, )
    • excréter verbe (excrète, excrètes, excrétons, excrétez, )
    • dégager verbe (dégage, dégages, dégagons, dégagez, )
    • évacuer verbe (évacue, évacues, évacuons, évacuez, )
    • déporter verbe (déporte, déportes, déportons, déportez, )
    • déverser verbe (déverse, déverses, déversons, déversez, )
  2. uitwerpen (uitgooien)
    flanquer à la porte; exclure; jeter dehors; expulser; éjecter; vider
    • exclure verbe (exclus, exclut, excluons, excluez, )
    • jeter dehors verbe
    • expulser verbe (expulse, expulses, expulsons, expulsez, )
    • éjecter verbe (éjecte, éjectes, éjectons, éjectez, )
    • vider verbe (vide, vides, vidons, videz, )
  3. uitwerpen
    éjecter
    • éjecter verbe (éjecte, éjectes, éjectons, éjectez, )

Conjugations for uitwerpen:

o.t.t.
  1. werp uit
  2. werpt uit
  3. werpt uit
  4. werpen uit
  5. werpen uit
  6. werpen uit
o.v.t.
  1. wierp uit
  2. wierp uit
  3. wierp uit
  4. wierpen uit
  5. wierpen uit
  6. wierpen uit
v.t.t.
  1. heb uitgeworpen
  2. hebt uitgeworpen
  3. heeft uitgeworpen
  4. hebben uitgeworpen
  5. hebben uitgeworpen
  6. hebben uitgeworpen
v.v.t.
  1. had uitgeworpen
  2. had uitgeworpen
  3. had uitgeworpen
  4. hadden uitgeworpen
  5. hadden uitgeworpen
  6. hadden uitgeworpen
o.t.t.t.
  1. zal uitwerpen
  2. zult uitwerpen
  3. zal uitwerpen
  4. zullen uitwerpen
  5. zullen uitwerpen
  6. zullen uitwerpen
o.v.t.t.
  1. zou uitwerpen
  2. zou uitwerpen
  3. zou uitwerpen
  4. zouden uitwerpen
  5. zouden uitwerpen
  6. zouden uitwerpen
en verder
  1. ben uitgeworpen
  2. bent uitgeworpen
  3. is uitgeworpen
  4. zijn uitgeworpen
  5. zijn uitgeworpen
  6. zijn uitgeworpen
diversen
  1. werp uit!
  2. werpt uit!
  3. uitgeworpen
  4. uitwerpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitwerpen:

NounRelated TranslationsOther Translations
dégager wegruimen
VerbRelated TranslationsOther Translations
décharger afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen aan de dijk zetten; afdanken; afladen; afmaken; afreageren; afschieten; afslachten; afvloeien; afvuren; bliksemen; congé geven; dechargeren; doden; ecarteren; eruit gooien; flitsen; iets uitladen; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; lichten; lossen; luchten; moorden; neerhalen; neersabelen; neerschieten; om het leven brengen; ombrengen; onschuldig verklaren; ontheffen; ontladen; ontslaan; oplichten; schieten; schieten op; schoten lossen; uitgieten; uitladen; uitschenken; uitsturen; van zijn positie verdrijven; vermoorden; verzenden; vrijpleiten; vrijspreken; vuren; weerlichten; wegsturen; wegzenden; zuiveren
dégager afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen banen; bevrijden; detacheren; emanciperen; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; scheiden; tewerkstellen; tornen; uithalen; uittrekken; uitzenden; verlossen; vrijmaken; vrijvechten; wegstoten; wegtrappen
déporter afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afvoeren; deporteren; meedragen; uitzetten; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
déverser afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afrollen; afvoeren; doen wegvloeien; gieten; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; ontrollen; overhevelen; overtappen; schenken; spuien; uit de weg gaan; uitgieten; uitrollen; uitschenken; uitstorten; uitwateren; uitwijken; water afvoeren; water lozen
exclure uitgooien; uitwerpen buitensluiten; diskwalificeren; iemand schrappen; royeren; uitsluiten; uitzonderen
excréter afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
expulser uitgooien; uitwerpen afnemen; afzonderen; bannen; bezweren; deporteren; ecarteren; eraf schoppen; lichten; uitbannen; uitdrijven; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegjagen; wegnemen; wegwerken
flanquer à la porte uitgooien; uitwerpen
jeter dehors uitgooien; uitwerpen aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven
vider uitgooien; uitwerpen gieten; ledigen; leegdrinken; leeggieten; leeghalen; leegmaken; leegplunderen; leegpompen; leegroven; leegstelen; leegstorten; legen; lossen; opdrinken; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; plunderen; schenken; uitdrinken; uitgieten; uithalen; uitknijpen; uitladen; uitpersen; uitpompen; uitschenken; uitstorten; uitzuigen
éjecter afscheiden; afvoeren; lozen; uitgooien; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
évacuer afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen aftappen; evacueren; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegruimen; legen; ontruimen; ontwateren; tappen; uithalen; uitschenken

Wiktionary Translations for uitwerpen:

uitwerpen
verb
  1. naar buiten werpen