Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. urineren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for urineren from Dutch to French

urineren:

urineren verbe (urineer, urineert, urineerde, urineerden, geurineerd)

  1. urineren (plassen; wateren)
    faire pipi; pisser; uriner
    • faire pipi verbe
    • pisser verbe (pisse, pisses, pissons, pissez, )
    • uriner verbe (urine, urines, urinons, urinez, )

Conjugations for urineren:

o.t.t.
  1. urineer
  2. urineert
  3. urineert
  4. urineren
  5. urineren
  6. urineren
o.v.t.
  1. urineerde
  2. urineerde
  3. urineerde
  4. urineerden
  5. urineerden
  6. urineerden
v.t.t.
  1. heb geurineerd
  2. hebt geurineerd
  3. heeft geurineerd
  4. hebben geurineerd
  5. hebben geurineerd
  6. hebben geurineerd
v.v.t.
  1. had geurineerd
  2. had geurineerd
  3. had geurineerd
  4. hadden geurineerd
  5. hadden geurineerd
  6. hadden geurineerd
o.t.t.t.
  1. zal urineren
  2. zult urineren
  3. zal urineren
  4. zullen urineren
  5. zullen urineren
  6. zullen urineren
o.v.t.t.
  1. zou urineren
  2. zou urineren
  3. zou urineren
  4. zouden urineren
  5. zouden urineren
  6. zouden urineren
en verder
  1. ben geurineerd
  2. bent geurineerd
  3. is geurineerd
  4. zijn geurineerd
  5. zijn geurineerd
  6. zijn geurineerd
diversen
  1. urineer!
  2. urineert!
  3. geurineerd
  4. urinerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for urineren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
faire pipi plassen; urineren; wateren
pisser plassen; urineren; wateren
uriner plassen; urineren; wateren

Wiktionary Translations for urineren:

urineren
verb
  1. het legen van de blaas
urineren
Cross Translation:
FromToVia
urineren uriner urinate — to pass urine from the body
urineren pipi wee — to urinate
urineren uriner urinieren — (intransitiv) Urin ausscheiden; Harn, Wasser lassen