Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. verlenen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verlenen from Dutch to French

verlenen:

verlenen verbe (verleen, verleent, verleende, verleenden, verleend)

  1. verlenen (verstrekken; geven; schenken)
    passer; fournir; donner; procurer; remettre; distribuer; livrer
    • passer verbe (passe, passes, passons, passez, )
    • fournir verbe (fournis, fournit, fournissons, fournissez, )
    • donner verbe (donne, donnes, donnons, donnez, )
    • procurer verbe (procure, procures, procurons, procurez, )
    • remettre verbe (remets, remet, remettons, remettez, )
    • distribuer verbe (distribue, distribues, distribuons, distribuez, )
    • livrer verbe (livre, livres, livrons, livrez, )
  2. verlenen (vergunnen; toekennen)
    accorder; octroyer; permettre; consentir; consentir à; autoriser
    • accorder verbe (accorde, accordes, accordons, accordez, )
    • octroyer verbe (octroie, octroies, octroyons, octroyez, )
    • permettre verbe (permets, permet, permettons, permettez, )
    • consentir verbe (consens, consent, consentons, consentez, )
    • consentir à verbe
    • autoriser verbe (autorise, autorises, autorisons, autorisez, )

Conjugations for verlenen:

o.t.t.
  1. verleen
  2. verleent
  3. verleent
  4. verlenen
  5. verlenen
  6. verlenen
o.v.t.
  1. verleende
  2. verleende
  3. verleende
  4. verleenden
  5. verleenden
  6. verleenden
v.t.t.
  1. heb verleend
  2. hebt verleend
  3. heeft verleend
  4. hebben verleend
  5. hebben verleend
  6. hebben verleend
v.v.t.
  1. had verleend
  2. had verleend
  3. had verleend
  4. hadden verleend
  5. hadden verleend
  6. hadden verleend
o.t.t.t.
  1. zal verlenen
  2. zult verlenen
  3. zal verlenen
  4. zullen verlenen
  5. zullen verlenen
  6. zullen verlenen
o.v.t.t.
  1. zou verlenen
  2. zou verlenen
  3. zou verlenen
  4. zouden verlenen
  5. zouden verlenen
  6. zouden verlenen
diversen
  1. verleen!
  2. verleent!
  3. verleend
  4. verlenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verlenen:

NounRelated TranslationsOther Translations
donner weggeven
VerbRelated TranslationsOther Translations
accorder toekennen; vergunnen; verlenen afspreken; afstaan; afstellen; afstemmen; akkoord gaan; autoriseren; doneren; gelijkschakelen; geven; goed vinden; gunnen; gunst verlenen; iets overeenkomen; iets toekennen; instemmen; inwilligen; laten; overeenbrengen; overgeven; permitteren; schenken; toebedelen; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; toewijzen; vergunnen
autoriser toekennen; vergunnen; verlenen autoriseren; dulden; fiatteren; gedogen; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; laten; machtigen; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; tolereren; vergunnen; volmacht geven; volmachtigen
consentir toekennen; vergunnen; verlenen akkoord gaan; akkoord gaan met; autoriseren; beamen; bevestigen; bijvallen; dulden; duren; fiatteren; gedogen; gelijk geven; getroosten; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; iets toekennen; instemmen; inwilligen; kloppen met; laten; moeite doen; onderschrijven; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; permitteren; rugsteunen; staven; steunen; stroken; stroken met; toebedelen; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toestemming verlenen; toewijzen; tolereren; vergunnen; veroorloven
consentir à toekennen; vergunnen; verlenen autoriseren; dulden; duren; eens worden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; gunst verlenen; inwilligen; laten; overeenkomen; overeenstemmen; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen
distribuer geven; schenken; verlenen; verstrekken afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; distribueren; gunnen; gunst verlenen; rondbrengen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; rondzenden; thuisbezorgen; uitdelen; uitkeren; uitreiken; verdelen; verstrekken
donner geven; schenken; verlenen; verstrekken aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; declareren; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; offreren; overgeven; overhandigen; presenteren; reiken; schenken; ten huwelijk geven; toebrengen; toedragen; toesteken; toevoeren; uithuwelijken; uithuwen; vergeven; weggeven; wegschenken; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven
fournir geven; schenken; verlenen; verstrekken aan tafel bedienen; aanleveren; afleveren; bedienen; bestellen; bezorgen; brengen; distribueren; fourneren; gunnen; gunst verlenen; leveren; opdienen; opdissen; overhandigen; rondbrengen; ronddelen; thuisbezorgen; toeleveren; uitreiken; verdelen; verschaffen; verstrekken; versturen; voorzetten; zenden; zich iets verschaffen
livrer geven; schenken; verlenen; verstrekken aangeven; aanleveren; aanreiken; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; gunnen; gunst verlenen; leveren; opbrengen; opleveren; overgeven; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toedragen; toeleveren; toesteken; toevoeren; versturen; zenden
octroyer toekennen; vergunnen; verlenen autoriseren; horen; te horen krijgen; vergunnen; vernemen
passer geven; schenken; verlenen; verstrekken aangeven; aankomen; aanlopen; aanreiken; aantrekken; aflopen; besteden; bezoeken; dichttrekken; doorbrengen; doordrukken; doorheen reizen; doorstoten; drukkend door iets heen brengen; dwars oversteken; erdoor komen; geven; inhalen; inlopen; komen aanlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; oversteken; passeren; reiken; reizen door; slijten; toestoppen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijrijden; voorbijvaren
permettre toekennen; vergunnen; verlenen autoriseren; dulden; duren; fiatteren; gedogen; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; gunst verlenen; horen; in staat stellen; inwilligen; laten; mogelijk maken; permitteren; te horen krijgen; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toestemming verlenen; tolereren; vergunnen; vernemen; veroorloven
procurer geven; schenken; verlenen; verstrekken aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; distribueren; gunnen; gunst verlenen; leveren; overhandigen; ronddelen; toeleveren; uitreiken; verdelen; verstrekken
remettre geven; schenken; verlenen; verstrekken aangeven; aanreiken; afgeven; aflossen; bijschenken; bijtanken; bijvullen; distribueren; doorgeven; geven; inleveren; leveren; overgeven; overhandigen; overleveren; reiken; remplaceren; restitueren; retourneren; ronddelen; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; terugleggen; terugplaatsen; terugzenden; terugzetten; toesteken; uitreiken; verdagen; verdelen; verder reiken; vernieuwen; versturen; vervangen; verwisselen; zenden

Related Definitions for "verlenen":

  1. het aan iemand of iets geven1
    • we moeten hulp verlenen aan de slachtoffers1

Wiktionary Translations for verlenen:

verlenen
verb
  1. iemand begunstigen met iets, iemand iets toestaan
verlenen
Cross Translation:
FromToVia
verlenen accorder grant — To give over
verlenen accorder gewähren — jemandem etwas Erwünschtes zugestehen

Related Translations for verlenen