Summary


Dutch

Detailed Synonyms for afbakenen in Dutch

afbakenen:

afbakenen verbe (baken af, bakent af, bakende af, bakenden af, afgebakend)

  1. afbakenen
    begrenzen; afbakenen; afzetten; omlijnen; afpalen
    • begrenzen verbe (begrens, begrenst, begrenste, begrensten, begrenst)
    • afbakenen verbe (baken af, bakent af, bakende af, bakenden af, afgebakend)
    • afzetten verbe (zet af, zette af, zetten af, afgezet)
    • omlijnen verbe (omlijn, omlijnt, omlijnde, omlijnden, omlijnd)
    • afpalen verbe (paal af, paalt af, paalde af, paalden af, afgepaald)

Conjugations for afbakenen:

o.t.t.
  1. baken af
  2. bakent af
  3. bakent af
  4. bakenen af
  5. bakenen af
  6. bakenen af
o.v.t.
  1. bakende af
  2. bakende af
  3. bakende af
  4. bakenden af
  5. bakenden af
  6. bakenden af
v.t.t.
  1. heb afgebakend
  2. hebt afgebakend
  3. heeft afgebakend
  4. hebben afgebakend
  5. hebben afgebakend
  6. hebben afgebakend
v.v.t.
  1. had afgebakend
  2. had afgebakend
  3. had afgebakend
  4. hadden afgebakend
  5. hadden afgebakend
  6. hadden afgebakend
o.t.t.t.
  1. zal afbakenen
  2. zult afbakenen
  3. zal afbakenen
  4. zullen afbakenen
  5. zullen afbakenen
  6. zullen afbakenen
o.v.t.t.
  1. zou afbakenen
  2. zou afbakenen
  3. zou afbakenen
  4. zouden afbakenen
  5. zouden afbakenen
  6. zouden afbakenen
diversen
  1. baken af!
  2. bakent af!
  3. afgebakend
  4. afbakende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afbakenen [znw.] nom

  1. afbakenen
    de afbakening; afpalen; afbakenen