Dutch

Detailed Synonyms for eten in Dutch

eten:

eten verbe (eet, at, aten, gegeten)

  1. eten
    eten; bikken; naar binnen werken
    • eten verbe (eet, at, aten, gegeten)
    • bikken verbe (bik, bikt, bikte, bikten, gebikt)
    • naar binnen werken verbe (werk naar binnen, werkt naar binnen, werkte naar binnen, werkten naar binnen, naar binnen gewerkt)
  2. eten
    consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; verorberen; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten; schrokken
    • consumeren verbe (consumeer, consumeert, consumeerde, consumeerden, geconsumeerd)
    • vreten verbe (vreet, vrat, vraten, gevreten)
    • tot zich nemen verbe (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
    • bunkeren verbe (bunker, bunkert, bunkerde, bunkerden, gebunker)
    • nuttigen verbe (nuttig, nuttigt, nuttigde, nuttigden, genuttigd)
    • naar binnen werken verbe (werk naar binnen, werkt naar binnen, werkte naar binnen, werkten naar binnen, naar binnen gewerkt)
    • verorberen verbe (verorber, verorbert, verorberde, verorberden, verorberd)
    • bikken verbe (bik, bikt, bikte, bikten, gebikt)
    • schransen verbe (schrans, schranst, schranste, schransten, geschranst)
    • tegoed doen verbe (doe tegoed, doet tegoed, deed tegoed, deden tegoed, tegoed gedaan)
    • eten verbe (eet, at, aten, gegeten)
    • opeten verbe (eet op, at op, aten op, opgegeten)
    • schrokken verbe (schrok, schrokt, schrokte, schrokten, geschrokt)
  3. eten
    – iets als voedsel tot je nemen 1
    eten
    – iets als voedsel tot je nemen 1
    • eten verbe (eet, at, aten, gegeten)
      • hij eet een appel1
    opeten
    • opeten verbe (eet op, at op, aten op, opgegeten)
  4. eten
    – iets als voedsel tot je nemen 1
    eten
    – iets als voedsel tot je nemen 1
    • eten verbe (eet, at, aten, gegeten)
      • hij eet een appel1
    consumeren; gebruiken; nuttigen; opeten; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen
    • consumeren verbe (consumeer, consumeert, consumeerde, consumeerden, geconsumeerd)
    • gebruiken verbe (gebruik, gebruikt, gebruikte, gebruikten, gebruikt)
    • nuttigen verbe (nuttig, nuttigt, nuttigde, nuttigden, genuttigd)
    • opeten verbe (eet op, at op, aten op, opgegeten)
    • verorberen verbe (verorber, verorbert, verorberde, verorberden, verorberd)
    • tot zich nemen verbe (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
    • oppeuzelen verbe (peuzel op, peuzelt op, peuzelde op, peuzelden op, opgepeuzeld)
  5. eten
    – iets als voedsel tot je nemen 1
    eten
    – iets als voedsel tot je nemen 1
    • eten verbe (eet, at, aten, gegeten)
      • hij eet een appel1

Conjugations for eten:

o.t.t.
  1. eet
  2. eet
  3. eet
  4. eten
  5. eten
  6. eten
o.v.t.
  1. at
  2. at
  3. at
  4. aten
  5. aten
  6. aten
v.t.t.
  1. heb gegeten
  2. hebt gegeten
  3. heeft gegeten
  4. hebben gegeten
  5. hebben gegeten
  6. hebben gegeten
v.v.t.
  1. had gegeten
  2. had gegeten
  3. had gegeten
  4. hadden gegeten
  5. hadden gegeten
  6. hadden gegeten
o.t.t.t.
  1. zal eten
  2. zult eten
  3. zal eten
  4. zullen eten
  5. zullen eten
  6. zullen eten
o.v.t.t.
  1. zou eten
  2. zou eten
  3. zou eten
  4. zouden eten
  5. zouden eten
  6. zouden eten
en verder
  1. is gegeten
  2. zijn gegeten
diversen
  1. eet!
  2. eet!
  3. gegeten
  4. etend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

eten [het ~] nom

  1. het eten
    – wat je bij de maaltijd tot je neemt 1
    de maaltijd; het maal
    – keer per dag dat je voedsel eet 1
    • maaltijd [de ~ (m)] nom
      • hoe laat gebruiken jullie de warme maaltijd?1
    • maal [het ~] nom
      • ze bereidde een heerlijk maal voor ons1
    het eten
    – wat je bij de maaltijd tot je neemt 1
    • eten [het ~] nom
      • het eten is koud1
    het diner
  2. het eten
    – wat je bij de maaltijd tot je neemt 1
    de voeding; de voedsel; de spijziging; de kost
    het eten
    – wat je bij de maaltijd tot je neemt 1
    • eten [het ~] nom
      • het eten is koud1
  3. het eten
    – wat je bij de maaltijd tot je neemt 1
    de voeding; de voedsel; de spijs; de eetwaren; de proviand
    het eten
    – wat je bij de maaltijd tot je neemt 1
    • eten [het ~] nom
      • het eten is koud1
  4. het eten
    – wat je bij de maaltijd tot je neemt 1
    het eten; de kost
    – wat je bij de maaltijd tot je neemt 1
    • eten [het ~] nom
      • het eten is koud1
    • kost [de ~ (m)] nom
      • boerenkool is stevige kost1

Related Words for "eten":

  • etentje, etentjes, etentjes

Alternate Synonyms for "eten":


Related Definitions for "eten":

  1. wat je bij de maaltijd tot je neemt1
    • het eten is koud1
  2. iets als voedsel tot je nemen1
    • hij eet een appel1

Related Synonyms for eten