Dutch

Detailed Synonyms for gelaten in Dutch

gelaten:

gelaten adj

  1. gelaten
  2. gelaten
  3. gelaten

Related Words for "gelaten":


gelaten form of laten:

laten verbe (laat, liet, lieten, gelaten)

  1. laten
    laten; toelaten; permitteren
    • laten verbe (laat, liet, lieten, gelaten)
    • toelaten verbe (laat toe, liet toe, lieten toe, toegelaten)
    • permitteren verbe (permitteer, permitteert, permitteerde, permitteerden, gepermitteerd)
  2. laten
    toestaan; laten; permitteren; toelaten; duren; toestemmen; goedkeuren; gunnen; inwilligen; vergunnen; dulden; goedvinden
    • toestaan verbe (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
    • laten verbe (laat, liet, lieten, gelaten)
    • permitteren verbe (permitteer, permitteert, permitteerde, permitteerden, gepermitteerd)
    • toelaten verbe (laat toe, liet toe, lieten toe, toegelaten)
    • duren verbe (duurt, duurde, geduurd)
    • toestemmen verbe (stem toe, stemt toe, stemde toe, stemden toe, toegestemd)
    • goedkeuren verbe (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • gunnen verbe (gun, gunt, gunde, gunden, gegund)
    • inwilligen verbe (willig in, willigt in, willigde in, willigden in, ingewilligd)
    • vergunnen verbe (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • dulden verbe (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
    • goedvinden verbe (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
  3. laten
    – veroorzaken dat het gebeurt 1
    doen; laten
    – veroorzaken dat het gebeurt 1
    • doen verbe (doe, doet, deed, deden, gedaan)
      • dat doet me denken aan vroeger1
    • laten verbe (laat, liet, lieten, gelaten)
      • je laat me schrikken1
  4. laten
    – aansporing om iets te doen 1
    laten
    – aansporing om iets te doen 1
    • laten verbe (laat, liet, lieten, gelaten)
      • laten we hem verrassen!1
  5. laten
    – er niets aan veranderen 1
    laten
    – er niets aan veranderen 1
    • laten verbe (laat, liet, lieten, gelaten)
      • laat die deur open1
  6. laten
    – mogelijk maken dat hij er komt 1
    laten
    – mogelijk maken dat hij er komt 1
    • laten verbe (laat, liet, lieten, gelaten)
      • ik laat de kat binnen1
  7. laten
    – vertrekken zonder hem mee te nemen 1
    laten
    – vertrekken zonder hem mee te nemen 1
    • laten verbe (laat, liet, lieten, gelaten)
      • kunnen we onze kinderen hier laten?1
  8. laten
    – het niet doen 1
    laten
    – het niet doen 1
    • laten verbe (laat, liet, lieten, gelaten)
      • laat dat!1

Conjugations for laten:

o.t.t.
  1. laat
  2. laat
  3. laat
  4. laten
  5. laten
  6. laten
o.v.t.
  1. liet
  2. liet
  3. liet
  4. lieten
  5. lieten
  6. lieten
v.t.t.
  1. heb gelaten
  2. hebt gelaten
  3. heeft gelaten
  4. hebben gelaten
  5. hebben gelaten
  6. hebben gelaten
v.v.t.
  1. had gelaten
  2. had gelaten
  3. had gelaten
  4. hadden gelaten
  5. hadden gelaten
  6. hadden gelaten
o.t.t.t.
  1. zal laten
  2. zult laten
  3. zal laten
  4. zullen laten
  5. zullen laten
  6. zullen laten
o.v.t.t.
  1. zou laten
  2. zou laten
  3. zou laten
  4. zouden laten
  5. zouden laten
  6. zouden laten
en verder
  1. ben gelaten
  2. bent gelaten
  3. is gelaten
  4. zijn gelaten
  5. zijn gelaten
  6. zijn gelaten
diversen
  1. laat!
  2. laat!
  3. gelaten
  4. latend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "laten":


Alternate Synonyms for "laten":


Antonyms for "laten":


Related Definitions for "laten":

  1. veroorzaken dat het gebeurt1
    • je laat me schrikken1
  2. aansporing om iets te doen1
    • laten we hem verrassen!1
  3. er niets aan veranderen1
    • laat die deur open1
  4. mogelijk maken dat hij er komt1
    • ik laat de kat binnen1
  5. vertrekken zonder hem mee te nemen1
    • kunnen we onze kinderen hier laten?1
  6. het niet doen1
    • laat dat!1