Dutch

Detailed Synonyms for gematigd in Dutch

gematigd:

gematigd adj

  1. gematigd

Related Words for "gematigd":

  • gematigdheid, gematigder, gematigdere, gematigdst, gematigdste

matigen:

matigen verbe (matig, matigt, matigde, matigden, gematigd)

  1. matigen
    beheersen; bedwingen; beteugelen; matigen; bedaren; intomen
    • beheersen verbe (beheers, beheerst, beheersde, beheersden, beheerst)
    • bedwingen verbe (bedwing, bedwingt, bedwong, bedwongen, bedwongen)
    • beteugelen verbe (beteugel, beteugelt, beteugelde, beteugelden, beteugeld)
    • matigen verbe (matig, matigt, matigde, matigden, gematigd)
    • bedaren verbe (bedaar, bedaart, bedaarde, bedaarden, bedaard)
    • intomen verbe (toom in, toomt in, toomde in, toomden in, ingetoomd)
  2. matigen
    besparen; matigen; geld besparen; minder gebruiken
  3. matigen
    matigen; met mate gebruiken
  4. matigen
    besparen; bezuinigen; matigen; korten
    • besparen verbe (bespaar, bespaart, bespaarde, bespaarden, bespaard)
    • bezuinigen verbe (bezuinig, bezuinigt, bezuinigde, bezuinigden, bezuinigd)
    • matigen verbe (matig, matigt, matigde, matigden, gematigd)
    • korten verbe (kort, kortte, kortten, gekort)
  5. matigen
    minder gebruiken; besparen; matigen
  6. matigen
    dempen; temperen; matigen; zich matigen
    • dempen verbe (demp, dempt, dempte, dempten, gedempt)
    • temperen verbe (temper, tempert, temperde, temperden, getemperd)
    • matigen verbe (matig, matigt, matigde, matigden, gematigd)
    • zich matigen verbe

Conjugations for matigen:

o.t.t.
  1. matig
  2. matigt
  3. matigt
  4. matigen
  5. matigen
  6. matigen
o.v.t.
  1. matigde
  2. matigde
  3. matigde
  4. matigden
  5. matigden
  6. matigden
v.t.t.
  1. heb gematigd
  2. hebt gematigd
  3. heeft gematigd
  4. hebben gematigd
  5. hebben gematigd
  6. hebben gematigd
v.v.t.
  1. had gematigd
  2. had gematigd
  3. had gematigd
  4. hadden gematigd
  5. hadden gematigd
  6. hadden gematigd
o.t.t.t.
  1. zal matigen
  2. zult matigen
  3. zal matigen
  4. zullen matigen
  5. zullen matigen
  6. zullen matigen
o.v.t.t.
  1. zou matigen
  2. zou matigen
  3. zou matigen
  4. zouden matigen
  5. zouden matigen
  6. zouden matigen
en verder
  1. ben gematigd
  2. bent gematigd
  3. is gematigd
  4. zijn gematigd
  5. zijn gematigd
  6. zijn gematigd
diversen
  1. matig!
  2. matigt!
  3. gematigd
  4. matigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze