Summary


Dutch

Detailed Synonyms for luw in Dutch

luw:

luw adj

  1. luw
    luw; windluw

Related Words for "luw":

  • luwer, luwere, luwst, luwste, luwe

luwen:

luwen verbe (luw, luwt, luwde, luwden, geluwd)

  1. luwen
    tot bedaren komen; uitwoeden; wegsterven; verflauwen; luwen
    • uitwoeden verbe (woed uit, woedt uit, woedde uit, woedden uit, uitgewoed)
    • wegsterven verbe (sterf weg, sterft weg, stierf weg, stierven weg, weggestorven)
    • verflauwen verbe (verflauw, verflauwt, verflauwde, verflauwden, verflauwd)
    • luwen verbe (luw, luwt, luwde, luwden, geluwd)

Conjugations for luwen:

o.t.t.
  1. luw
  2. luwt
  3. luwt
  4. luwen
  5. luwen
  6. luwen
o.v.t.
  1. luwde
  2. luwde
  3. luwde
  4. luwden
  5. luwden
  6. luwden
v.t.t.
  1. ben geluwd
  2. bent geluwd
  3. is geluwd
  4. zijn geluwd
  5. zijn geluwd
  6. zijn geluwd
v.v.t.
  1. was geluwd
  2. was geluwd
  3. was geluwd
  4. waren geluwd
  5. waren geluwd
  6. waren geluwd
o.t.t.t.
  1. zal luwen
  2. zult luwen
  3. zal luwen
  4. zullen luwen
  5. zullen luwen
  6. zullen luwen
o.v.t.t.
  1. zou luwen
  2. zou luwen
  3. zou luwen
  4. zouden luwen
  5. zouden luwen
  6. zouden luwen
diversen
  1. luw!
  2. luwt!
  3. geluwd
  4. luwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze