Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. morsen:


Dutch

Detailed Synonyms for morsen in Dutch

morsen:

morsen verbe (mors, morst, morste, morsten, gemorst)

  1. morsen
    morsen; knoeien; vlekken; kladden
    • morsen verbe (mors, morst, morste, morsten, gemorst)
    • knoeien verbe (knoei, knoeit, knoeide, knoeiden, geknoeid)
    • vlekken verbe (vlek, vlekt, vlekte, vlekten, gevlekt)
    • kladden verbe (klad, kladt, kladde, kladden, geklad)

Conjugations for morsen:

o.t.t.
  1. mors
  2. morst
  3. morst
  4. morsen
  5. morsen
  6. morsen
o.v.t.
  1. morste
  2. morste
  3. morste
  4. morsten
  5. morsten
  6. morsten
v.t.t.
  1. heb gemorst
  2. hebt gemorst
  3. heeft gemorst
  4. hebben gemorst
  5. hebben gemorst
  6. hebben gemorst
v.v.t.
  1. had gemorst
  2. had gemorst
  3. had gemorst
  4. hadden gemorst
  5. hadden gemorst
  6. hadden gemorst
o.t.t.t.
  1. zal morsen
  2. zult morsen
  3. zal morsen
  4. zullen morsen
  5. zullen morsen
  6. zullen morsen
o.v.t.t.
  1. zou morsen
  2. zou morsen
  3. zou morsen
  4. zouden morsen
  5. zouden morsen
  6. zouden morsen
diversen
  1. mors!
  2. morst!
  3. gemorst
  4. morsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze