Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. onthalen:
  2. onthaal:


Dutch

Detailed Synonyms for onthalen in Dutch

onthalen:

onthalen verbe (onthaal, onthaalt, onthaalde, onthaalden, onthaald)

  1. onthalen
    ontvangen; onthalen; binnenhalen; vergasten
    • ontvangen verbe (ontvang, ontvangt, ontving, ontvingen, ontvangen)
    • onthalen verbe (onthaal, onthaalt, onthaalde, onthaalden, onthaald)
    • binnenhalen verbe (haal binnen, haalt binnen, haalde binnen, haalden binnen, binnengehaald)
    • vergasten verbe (vergast, vergastte, vergastten, vergast)

Conjugations for onthalen:

o.t.t.
  1. onthaal
  2. onthaalt
  3. onthaalt
  4. onthalen
  5. onthalen
  6. onthalen
o.v.t.
  1. onthaalde
  2. onthaalde
  3. onthaalde
  4. onthaalden
  5. onthaalden
  6. onthaalden
v.t.t.
  1. heb onthaald
  2. hebt onthaald
  3. heeft onthaald
  4. hebben onthaald
  5. hebben onthaald
  6. hebben onthaald
v.v.t.
  1. had onthaald
  2. had onthaald
  3. had onthaald
  4. hadden onthaald
  5. hadden onthaald
  6. hadden onthaald
o.t.t.t.
  1. zal onthalen
  2. zult onthalen
  3. zal onthalen
  4. zullen onthalen
  5. zullen onthalen
  6. zullen onthalen
o.v.t.t.
  1. zou onthalen
  2. zou onthalen
  3. zou onthalen
  4. zouden onthalen
  5. zouden onthalen
  6. zouden onthalen
en verder
  1. ben onthaald
  2. bent onthaald
  3. is onthaald
  4. zijn onthaald
  5. zijn onthaald
  6. zijn onthaald
diversen
  1. onthaal!
  2. onthaalt!
  3. onthaald
  4. onthalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "onthalen":


onthaal:

onthaal [het ~] nom

  1. het onthaal
    de ontvangst; het onthaal

Related Words for "onthaal":


Related Synonyms for onthalen