Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. ontroeren:


Dutch

Detailed Synonyms for ontroeren in Dutch

ontroeren:

ontroeren verbe (ontroer, ontroert, ontroerde, ontroerden, ontroerd)

  1. ontroeren
    treffen; ontroeren
    • treffen verbe (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • ontroeren verbe (ontroer, ontroert, ontroerde, ontroerden, ontroerd)
    raken
    – hem een klap, schot of stoot toebrengen 1
    • raken verbe (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
      • de kogel raakte hem in de schouder1
  2. ontroeren
    ontroeren; aangrijpen
    • ontroeren verbe (ontroer, ontroert, ontroerde, ontroerden, ontroerd)
    • aangrijpen verbe (grijp aan, grijpt aan, greep aan, grepen aan, aangegrepen)

Conjugations for ontroeren:

o.t.t.
  1. ontroer
  2. ontroert
  3. ontroert
  4. ontroeren
  5. ontroeren
  6. ontroeren
o.v.t.
  1. ontroerde
  2. ontroerde
  3. ontroerde
  4. ontroerden
  5. ontroerden
  6. ontroerden
v.t.t.
  1. ben ontroerd
  2. bent ontroerd
  3. is ontroerd
  4. zijn ontroerd
  5. zijn ontroerd
  6. zijn ontroerd
v.v.t.
  1. was ontroerd
  2. was ontroerd
  3. was ontroerd
  4. waren ontroerd
  5. waren ontroerd
  6. waren ontroerd
o.t.t.t.
  1. zal ontroeren
  2. zult ontroeren
  3. zal ontroeren
  4. zullen ontroeren
  5. zullen ontroeren
  6. zullen ontroeren
o.v.t.t.
  1. zou ontroeren
  2. zou ontroeren
  3. zou ontroeren
  4. zouden ontroeren
  5. zouden ontroeren
  6. zouden ontroeren
diversen
  1. ontroer!
  2. ontroert!
  3. ontroerd
  4. ontroerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze