Dutch

Detailed Synonyms for pot in Dutch

pot:

pot [de ~ (m)] nom

  1. de pot
    de lesbienne; de pot
  2. de pot
    de vat; de barrel; de ton; het fust; de bak; de emmer; de pot; de teil; de kuip
  3. de pot
    de wedstrijd; de partij; de concours; de strijd; de pot
  4. de pot
    de poule; de inzet; de pot; het speelgeld
  5. de pot
    de kookpot; de pot
  6. de pot
    – geld dat ingezet wordt bij een spel 1
    de pot
    – geld dat ingezet wordt bij een spel 1
    • pot [de ~ (m)] nom
      • ik heb de pot gewonnen1
  7. de pot
    – lage schaal om in te plassen 1
    de pot
    – lage schaal om in te plassen 1
    • pot [de ~ (m)] nom
      • hij zet de kleuter op de pot1
  8. de pot
    – vat van aardewerk of glas 1
    de pot
    – vat van aardewerk of glas 1
    • pot [de ~ (m)] nom
      • hebben we nog een pot appelmoes?1

Related Words for "pot":


Related Definitions for "pot":

  1. geld dat ingezet wordt bij een spel1
    • ik heb de pot gewonnen1
  2. lage schaal om in te plassen1
    • hij zet de kleuter op de pot1
  3. vat van aardewerk of glas1
    • hebben we nog een pot appelmoes?1

pot form of potten:

potten verbe (pot, potte, potten, gepot)

  1. potten
    hamsteren; potten; opzij leggen; oppotten
    • hamsteren verbe (hamster, hamstert, hamsterde, hamsterden, gehamsterd)
    • potten verbe (pot, potte, potten, gepot)
    • opzij leggen verbe (leg opzij, legt opzij, legde opzij, legden opzij, opzij gelegd)
    • oppotten verbe (pot op, potte op, potten op, opgepot)

Conjugations for potten:

o.t.t.
  1. pot
  2. pot
  3. pot
  4. potten
  5. potten
  6. potten
o.v.t.
  1. potte
  2. potte
  3. potte
  4. potten
  5. potten
  6. potten
v.t.t.
  1. heb gepot
  2. hebt gepot
  3. heeft gepot
  4. hebben gepot
  5. hebben gepot
  6. hebben gepot
v.v.t.
  1. had gepot
  2. had gepot
  3. had gepot
  4. hadden gepot
  5. hadden gepot
  6. hadden gepot
o.t.t.t.
  1. zal potten
  2. zult potten
  3. zal potten
  4. zullen potten
  5. zullen potten
  6. zullen potten
o.v.t.t.
  1. zou potten
  2. zou potten
  3. zou potten
  4. zouden potten
  5. zouden potten
  6. zouden potten
en verder
  1. is gepot
  2. zijn gepot
diversen
  1. pot!
  2. pot!
  3. gepot
  4. pottend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

potten [het ~] nom

  1. het potten
    het potten; in potten doen

Related Words for "potten":


Related Synonyms for pot