Dutch

Detailed Synonyms for regeren in Dutch

regeren:

regeren [znw.] nom

  1. regeren
    het besturen; regeren

regeren verbe (regeer, regeert, regeerde, regeerden, geregeerd)

  1. regeren
    overheersen; regeren; heersen; gezaghebben; macht uitoefenen
    • overheersen verbe (overheers, overheerst, overheerste, overheersten, overheerst)
    • regeren verbe (regeer, regeert, regeerde, regeerden, geregeerd)
    • heersen verbe (heers, heerst, heerste, heersten, geheerst)
    • gezaghebben verbe
    • macht uitoefenen verbe (oefen macht uit, oefent macht uit, oefende macht uit, oefenden macht uit, macht uitgeoefend)

Conjugations for regeren:

o.t.t.
  1. regeer
  2. regeert
  3. regeert
  4. regeren
  5. regeren
  6. regeren
o.v.t.
  1. regeerde
  2. regeerde
  3. regeerde
  4. regeerden
  5. regeerden
  6. regeerden
v.t.t.
  1. ben geregeerd
  2. bent geregeerd
  3. is geregeerd
  4. zijn geregeerd
  5. zijn geregeerd
  6. zijn geregeerd
v.v.t.
  1. was geregeerd
  2. was geregeerd
  3. was geregeerd
  4. waren geregeerd
  5. waren geregeerd
  6. waren geregeerd
o.t.t.t.
  1. zal regeren
  2. zult regeren
  3. zal regeren
  4. zullen regeren
  5. zullen regeren
  6. zullen regeren
o.v.t.t.
  1. zou regeren
  2. zou regeren
  3. zou regeren
  4. zouden regeren
  5. zouden regeren
  6. zouden regeren
en verder
  1. heb geregeerd
  2. hebt geregeerd
  3. heeft geregeerd
  4. hebben geregeerd
  5. hebben geregeerd
  6. hebben geregeerd
diversen
  1. regeer!
  2. regeert!
  3. geregeerd
  4. regerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze