Dutch
Detailed Synonyms for samentrekken in Dutch
samentrekken:
-
samentrekken
-
samentrekken
Conjugations for samentrekken:
o.t.t.
- trek samen
- trekt samen
- trekt samen
- trekken samen
- trekken samen
- trekken samen
v.t.t.
- heb samengetrokken
- hebt samengetrokken
- heeft samengetrokken
- hebben samengetrokken
- hebben samengetrokken
- hebben samengetrokken
v.v.t.
- had samengetrokken
- had samengetrokken
- had samengetrokken
- hadden samengetrokken
- hadden samengetrokken
- hadden samengetrokken
o.t.t.t.
- zal samentrekken
- zult samentrekken
- zal samentrekken
- zullen samentrekken
- zullen samentrekken
- zullen samentrekken
o.v.t.t.
- zou samentrekken
- zou samentrekken
- zou samentrekken
- zouden samentrekken
- zouden samentrekken
- zouden samentrekken
en verder
- ben samengetrokken
- bent samengetrokken
- is samengetrokken
- zijn samengetrokken
- zijn samengetrokken
- zijn samengetrokken
diversen
- trek samen!
- trekt samen!
- samengetrokken
- samentrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze