Summary
Dutch
Detailed Translations for spitten from Dutch to Swedish
spitten:
Conjugations for spitten:
o.t.t.
- spit
- spit
- spit
- spitten
- spitten
- spitten
o.v.t.
- spitte
- spitte
- spitte
- spitten
- spitten
- spitten
v.t.t.
- heb gespit
- hebt gespit
- heeft gespit
- hebben gespit
- hebben gespit
- hebben gespit
v.v.t.
- had gespit
- had gespit
- had gespit
- hadden gespit
- hadden gespit
- hadden gespit
o.t.t.t.
- zal spitten
- zult spitten
- zal spitten
- zullen spitten
- zullen spitten
- zullen spitten
o.v.t.t.
- zou spitten
- zou spitten
- zou spitten
- zouden spitten
- zouden spitten
- zouden spitten
en verder
- ben gespit
- bent gespit
- is gespit
- zijn gespit
- zijn gespit
- zijn gespit
diversen
- spit!
- spit!
- gespit
- spittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spitten:
| Verb | Related Translations | Other Translations |
| ploga | omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten | schoffelen; wieden |
| plöja | omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten | schoffelen; wieden |
Related Words for "spitten":
spit:
Translation Matrix for spit:
| Noun | Related Translations | Other Translations |
| ryggskott | spit |