Summary
Dutch
Detailed Translations for neerkomen from Dutch to Swedish
neerkomen:
-
neerkomen (terechtkomen; landen; op de grond komen)
-
neerkomen (neerdalen; afdalen; landen; naar beneden komen; naar beneden dalen; omlaagkomen)
Conjugations for neerkomen:
o.t.t.
- kom neer
- komt neer
- komt neer
- komen neer
- komen neer
- komen neer
o.v.t.
- kwam neer
- kwam neer
- kwam neer
- kwamen neer
- kwamen neer
- kwamen neer
v.t.t.
- ben neergekomen
- bent neergekomen
- is neergekomen
- zijn neergekomen
- zijn neergekomen
- zijn neergekomen
v.v.t.
- was neergekomen
- was neergekomen
- was neergekomen
- waren neergekomen
- waren neergekomen
- waren neergekomen
o.t.t.t.
- zal neerkomen
- zult neerkomen
- zal neerkomen
- zullen neerkomen
- zullen neerkomen
- zullen neerkomen
o.v.t.t.
- zou neerkomen
- zou neerkomen
- zou neerkomen
- zouden neerkomen
- zouden neerkomen
- zouden neerkomen
diversen
- kom neer!
- komt neer!
- neergekomen
- neerkomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for neerkomen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
landa | landing; terechtkomen; val | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
komma ner | afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen; op de grond komen; terechtkomen | |
landa | landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen | aankomen op vliegveld; landen |
åka ner | afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen |