Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- uitmunten:
-
Wiktionary:
- uitmunten → överträffa, överstiga, besegra
Dutch
Detailed Translations for uitmunten from Dutch to Swedish
uitmunten:
-
uitmunten (uitblinken; onderscheiden; overtreffen; excelleren; uitblinken boven; uitsteken; schitteren)
Conjugations for uitmunten:
o.t.t.
- munt uit
- munt uit
- munt uit
- munten uit
- munten uit
- munten uit
o.v.t.
- muntte uit
- muntte uit
- muntte uit
- muntten uit
- muntten uit
- muntten uit
v.t.t.
- heb uitgemunt
- hebt uitgemunt
- heeft uitgemunt
- hebben uitgemunt
- hebben uitgemunt
- hebben uitgemunt
v.v.t.
- had uitgemunt
- had uitgemunt
- had uitgemunt
- hadden uitgemunt
- hadden uitgemunt
- hadden uitgemunt
o.t.t.t.
- zal uitmunten
- zult uitmunten
- zal uitmunten
- zullen uitmunten
- zullen uitmunten
- zullen uitmunten
o.v.t.t.
- zou uitmunten
- zou uitmunten
- zou uitmunten
- zouden uitmunten
- zouden uitmunten
- zouden uitmunten
en verder
- ben uitgemunt
- bent uitgemunt
- is uitgemunt
- zijn uitgemunt
- zijn uitgemunt
- zijn uitgemunt
diversen
- munt uit!
- munt uit!
- uitgemunt
- uitmuntend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitmunten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
blinka | getintel; knipoogje; tinteling | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
blinka | excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken | flonkeren; knipogen; knipperen; met oogleden op en neer gaan |
lysa starkare än | excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken | |
överglänsa | excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken | boven staan |
Wiktionary Translations for uitmunten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitmunten | → överträffa | ↔ top — excel |
• uitmunten | → överstiga; överträffa | ↔ dominer — commander souverainement, avoir une puissance absolue. |
• uitmunten | → besegra; överstiga; överträffa | ↔ surmonter — monter au-dessus. |