Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aankaarten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aankaarten from Dutch to Swedish

aankaarten:

aankaarten verbe (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)

  1. aankaarten (ter sprake brengen; aansnijden; op tafel leggen)
    föda upp; resa upp
    • föda upp verbe (föder upp, födde upp, fött upp)
    • resa upp verbe (reser upp, reste upp, rest upp)
  2. aankaarten (te berde brengen; ter sprake brengen; aanvoeren; )
    ta upp ett ämne
    • ta upp ett ämne verbe (tar upp ett ämne, tog upp ett ämne, tagit upp ett ämne)
  3. aankaarten (gesprek aanknopen; ter sprake brengen; aansnijden; )
    ta upp; föra på tal
    • ta upp verbe (tar upp, tog upp, tagit upp)
    • föra på tal verbe (för på tal, förde på tal, fört på tal)

Conjugations for aankaarten:

o.t.t.
  1. kaart aan
  2. kaart aan
  3. kaart aan
  4. kaarten aan
  5. kaarten aan
  6. kaarten aan
o.v.t.
  1. kaartte aan
  2. kaartte aan
  3. kaartte aan
  4. kaartten aan
  5. kaartten aan
  6. kaartten aan
v.t.t.
  1. heb aangekaart
  2. hebt aangekaart
  3. heeft aangekaart
  4. hebben aangekaart
  5. hebben aangekaart
  6. hebben aangekaart
v.v.t.
  1. had aangekaart
  2. had aangekaart
  3. had aangekaart
  4. hadden aangekaart
  5. hadden aangekaart
  6. hadden aangekaart
o.t.t.t.
  1. zal aankaarten
  2. zult aankaarten
  3. zal aankaarten
  4. zullen aankaarten
  5. zullen aankaarten
  6. zullen aankaarten
o.v.t.t.
  1. zou aankaarten
  2. zou aankaarten
  3. zou aankaarten
  4. zouden aankaarten
  5. zouden aankaarten
  6. zouden aankaarten
diversen
  1. kaart aan!
  2. kaart aan!
  3. aangekaart
  4. aankaartende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aankaarten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
föda upp aankaarten; aansnijden; op tafel leggen; ter sprake brengen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; omhooghalen; opfokken; ophalen; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen
föra på tal aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
resa upp aankaarten; aansnijden; op tafel leggen; ter sprake brengen omhoogbrengen; omhooghalen; ophalen; ophogen; rechtop zetten
ta upp aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanpakken; naar boven brengen; naar boven leiden; naar boven voeren; onderhanden nemen; voorleiden
ta upp ett ämne aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen

Wiktionary Translations for aankaarten:


Cross Translation:
FromToVia
aankaarten anspela anspielen — (verdeckt) auf etwas hinweisen; etwas (indirekt) andeuten
aankaarten ta upp ansprechenetwas ansprechen: etwas zur Sprache bringen / zum Thema des Gespräches machen