Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aanproberen:


Dutch

Detailed Translations for aanproberen from Dutch to Swedish

aanproberen:

aanproberen verbe (probeer aan, probeert aan, probeerde aan, probeerden aan, aangeprobeerd)

  1. aanproberen (proberen; passen)
    prova; pröva på
    • prova verbe (provar, provade, provat)
    • pröva på verbe (prövar på, prövade på, prövat på)

Conjugations for aanproberen:

o.t.t.
  1. probeer aan
  2. probeert aan
  3. probeert aan
  4. proberen aan
  5. proberen aan
  6. proberen aan
o.v.t.
  1. probeerde aan
  2. probeerde aan
  3. probeerde aan
  4. probeerden aan
  5. probeerden aan
  6. probeerden aan
v.t.t.
  1. heb aangeprobeerd
  2. hebt aangeprobeerd
  3. heeft aangeprobeerd
  4. hebben aangeprobeerd
  5. hebben aangeprobeerd
  6. hebben aangeprobeerd
v.v.t.
  1. had aangeprobeerd
  2. had aangeprobeerd
  3. had aangeprobeerd
  4. hadden aangeprobeerd
  5. hadden aangeprobeerd
  6. hadden aangeprobeerd
o.t.t.t.
  1. zal aanproberen
  2. zult aanproberen
  3. zal aanproberen
  4. zullen aanproberen
  5. zullen aanproberen
  6. zullen aanproberen
o.v.t.t.
  1. zou aanproberen
  2. zou aanproberen
  3. zou aanproberen
  4. zouden aanproberen
  5. zouden aanproberen
  6. zouden aanproberen
diversen
  1. probeer aan!
  2. probeert aan!
  3. aangeprobeerd
  4. aanproberende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanproberen:

NounRelated TranslationsOther Translations
pröva på aan proberen; passen
VerbRelated TranslationsOther Translations
prova aanproberen; passen; proberen
pröva på aanproberen; passen; proberen