Dutch

Detailed Translations for effenen from Dutch to Swedish

effenen:

effenen verbe (effen, effent, effende, effenden, geëffend)

  1. effenen (gladmaken; egaliseren; gelijkmaken)
    polera; jämna; släta ut; jämna till
    • polera verbe (polerar, polerade, polerat)
    • jämna verbe (jämnar, jämnade, jämnat)
    • släta ut verbe (släter ut, slätte ut, slät ut)
    • jämna till verbe (jämnar till, jämnade till, jämnat till)
  2. effenen (platmaken; afplatten)
    jämna; plana; platta ut
    • jämna verbe (jämnar, jämnade, jämnat)
    • plana verbe (planar, planade, planat)
    • platta ut verbe (plattaar ut, plattaade ut, plattat ut)
  3. effenen (vereffenen; egaliseren)
    göra upp; slå sig ner; stadga sig; klara upp
    • göra upp verbe (gör upp, gjorde upp, gjort upp)
    • slå sig ner verbe (slår sig ner, slog sig ner, slagit sig ner)
    • stadga sig verbe (stadgar sig, stadgade sig, stadgat sig)
    • klara upp verbe (klarar upp, klarade upp, klarat upp)

Conjugations for effenen:

o.t.t.
  1. effen
  2. effent
  3. effent
  4. effenen
  5. effenen
  6. effenen
o.v.t.
  1. effende
  2. effende
  3. effende
  4. effenden
  5. effenden
  6. effenden
v.t.t.
  1. heb geëffend
  2. hebt geëffend
  3. heeft geëffend
  4. hebben geëffend
  5. hebben geëffend
  6. hebben geëffend
v.v.t.
  1. had geëffend
  2. had geëffend
  3. had geëffend
  4. hadden geëffend
  5. hadden geëffend
  6. hadden geëffend
o.t.t.t.
  1. zal effenen
  2. zult effenen
  3. zal effenen
  4. zullen effenen
  5. zullen effenen
  6. zullen effenen
o.v.t.t.
  1. zou effenen
  2. zou effenen
  3. zou effenen
  4. zouden effenen
  5. zouden effenen
  6. zouden effenen
en verder
  1. is geëffend
  2. zijn geëffend
diversen
  1. effen!
  2. effent!
  3. geëffend
  4. effenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for effenen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
göra upp effenen; egaliseren; vereffenen betalen; vereffenen; verrekenen; voldoen
jämna afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; platmaken afdoen; afhandelen; afstrijken; beslechten; gelijk trekken; gelijkmaken; lepel afstrijken; nivelleren; planeren; rechtmaken; twist uit de weg ruimen; vlak maken
jämna till effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken
klara upp effenen; egaliseren; vereffenen betalen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; vereffenen; voldoen
plana afplatten; effenen; platmaken planeren
platta ut afplatten; effenen; platmaken
polera effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken gladmaken; gladwrijven; opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; polijsten; politoeren; uitslijpen; wegslijpen; wrijven
släta ut effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken gelijkmaken; nivelleren; rechtmaken; vlak maken
slå sig ner effenen; egaliseren; vereffenen bezinken; genoegdoen; gesetteld zijn; koloniseren; settelen; vestigen
stadga sig effenen; egaliseren; vereffenen