Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. onderbreken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for onderbreken from Dutch to Swedish

onderbreken:

onderbreken verbe (onderbreek, onderbreekt, onderbrak, onderbraken, onderbroken)

  1. onderbreken (in de rede vallen; interrumperen)
    avbryta
    • avbryta verbe (avbryter, avbröt, avbrutit)
  2. onderbreken (doen ophouden; afbreken)
    hindra; blockera; täppa till
    • hindra verbe (hindrar, hindrade, hindrat)
    • blockera verbe (blockerar, blockerade, blockerat)
    • täppa till verbe (täpper till, täppte till, täppt till)
  3. onderbreken

Conjugations for onderbreken:

o.t.t.
  1. onderbreek
  2. onderbreekt
  3. onderbreekt
  4. onderbreken
  5. onderbreken
  6. onderbreken
o.v.t.
  1. onderbrak
  2. onderbrak
  3. onderbrak
  4. onderbraken
  5. onderbraken
  6. onderbraken
v.t.t.
  1. heb onderbroken
  2. hebt onderbroken
  3. heeft onderbroken
  4. hebben onderbroken
  5. hebben onderbroken
  6. hebben onderbroken
v.v.t.
  1. had onderbroken
  2. had onderbroken
  3. had onderbroken
  4. hadden onderbroken
  5. hadden onderbroken
  6. hadden onderbroken
o.t.t.t.
  1. zal onderbreken
  2. zult onderbreken
  3. zal onderbreken
  4. zullen onderbreken
  5. zullen onderbreken
  6. zullen onderbreken
o.v.t.t.
  1. zou onderbreken
  2. zou onderbreken
  3. zou onderbreken
  4. zouden onderbreken
  5. zouden onderbreken
  6. zouden onderbreken
en verder
  1. ben onderbroken
  2. bent onderbroken
  3. is onderbroken
  4. zijn onderbroken
  5. zijn onderbroken
  6. zijn onderbroken
diversen
  1. onderbreek!
  2. onderbreekt!
  3. onderbroken
  4. onderbrekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

onderbreken [znw.] nom

  1. onderbreken (onderbreking; verbreken)
    uppehåll; paus; avbrott; avbrytande

Translation Matrix for onderbreken:

NounRelated TranslationsOther Translations
avbrott onderbreken; onderbreking; verbreken IRQ; breuk; interrupt; interruptaanvraag; interruptie; onderbreking; pauze; reces; speelkwartier; storing; tussenpoos; verbreking; verderf
avbrytande onderbreken; onderbreking; verbreken afzegging; storing
paus onderbreken; onderbreking; verbreken halt; intermezzo; onderbreking; pauze; reces; rust; rustpauze; rustpoos; ruststand; rusttijd; steuntje; tussenpoos; tussenpozen; tussenspel; verpozing
uppehåll onderbreken; onderbreking; verbreken onderbreking; pauze; tussenpoos
VerbRelated TranslationsOther Translations
avbryta in de rede vallen; interrumperen; onderbreken afbreken; annuleren; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen; verwijderen
blockera afbreken; doen ophouden; onderbreken blokkeren; hinderen; onmogelijk maken; storen; stremmen
göra uppehåll onderbreken
hindra afbreken; doen ophouden; onderbreken achterhouden; afhouden; belemmeren; beletten; beteugelen; doen mislukken; doen stoppen; dwarsbomen; dwarsliggen; een stokje steken voor; ervanaf houden; geen afstand doen van; hinderen; houden; inhouden; onmogelijk maken; storen; tegenwerken; verhinderen; verijdelen; voorkomen; voorkómen; weerhouden
täppa till afbreken; doen ophouden; onderbreken

Wiktionary Translations for onderbreken:


Cross Translation:
FromToVia
onderbreken lägga sig i butt in — join conversation
onderbreken avbryta interrupt — to disturb or halt an ongoing process or action