Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. timmeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for timmeren from Dutch to Swedish

timmeren:

timmeren verbe (timmer, timmert, timmerde, timmerden, getimmerd)

  1. timmeren (hard slaan; slaan; meppen; hengsten)
    smälla; slå; hamra; slå hårt
    • smälla verbe (smäller, smällde, smällt)
    • slå verbe (slår, slog, slagit)
    • hamra verbe (hamrar, hamrade, hamrat)
    • slå hårt verbe (slår hårt, slog hårt, slagit hårt)
  2. timmeren (spijkeren; vastnagelen; klinken; vastspijkeren; vastslaan)
    nagla; hammra spikar
    • nagla verbe (naglar, naglade, naglat)
    • hammra spikar verbe (hammrar spikar, hammrade spikar, hammrat spikar)

Conjugations for timmeren:

o.t.t.
  1. timmer
  2. timmert
  3. timmert
  4. timmeren
  5. timmeren
  6. timmeren
o.v.t.
  1. timmerde
  2. timmerde
  3. timmerde
  4. timmerden
  5. timmerden
  6. timmerden
v.t.t.
  1. heb getimmerd
  2. hebt getimmerd
  3. heeft getimmerd
  4. hebben getimmerd
  5. hebben getimmerd
  6. hebben getimmerd
v.v.t.
  1. had getimmerd
  2. had getimmerd
  3. had getimmerd
  4. hadden getimmerd
  5. hadden getimmerd
  6. hadden getimmerd
o.t.t.t.
  1. zal timmeren
  2. zult timmeren
  3. zal timmeren
  4. zullen timmeren
  5. zullen timmeren
  6. zullen timmeren
o.v.t.t.
  1. zou timmeren
  2. zou timmeren
  3. zou timmeren
  4. zouden timmeren
  5. zouden timmeren
  6. zouden timmeren
en verder
  1. ben getimmerd
  2. bent getimmerd
  3. is getimmerd
  4. zijn getimmerd
  5. zijn getimmerd
  6. zijn getimmerd
diversen
  1. timmer!
  2. timmert!
  3. getimmerd
  4. timmerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for timmeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
slå hit; kasstuk; klapper; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
VerbRelated TranslationsOther Translations
hammra spikar klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren
hamra hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren fijnwrijven; hameren; hengsten; kloppen met een hamer; rammen; stompen
nagla klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren
slå hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren bonken; dichtslaan; dichtwerpen; een klap geven; een opdonder verkopen; fijnwrijven; frapperen; grijpen; hameren; krenken; kwetsen; maaien; rammen; slaan; toeslaan
slå hårt hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren beuken; rammen
smälla hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren dichtslaan; dichtwerpen; knallen

Related Definitions for "timmeren":

  1. met behulp van hamer, zaag en spijkers in elkaar zetten1
    • zij timmerde een mooie boekenkast1

Wiktionary Translations for timmeren:


Cross Translation:
FromToVia
timmeren hamra hammer — to strike repeatedly with a hammer, some other implement, the fist, etc
timmeren snickra charpentertailler, équarrir des pièces de bois.réf|1&2

Related Translations for timmeren