German

Detailed Translations for entgelten from German to Dutch

entgelten:

entgelten verbe (entgelte, entgeltest, entgeltet, entgeltete, entgeltetet, entgeltet)

  1. entgelten (auszahlen; bezahlen; belohnen; besolden)
    betalen; dokken; afrekenen
    • betalen verbe (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
    • dokken verbe (dok, dokt, dokte, dokten, gedokt)
    • afrekenen verbe (reken af, rekent af, rekende af, rekenden af, afgerekend)
  2. entgelten (honorieren; bezahlen; belohnen; )
    honoreren; belonen; betalen; bezoldigen; salariëren
    • honoreren verbe (honoreer, honoreert, honoreerde, honoreerden, gehonoreerd)
    • belonen verbe (beloon, beloont, beloonde, beloonden, beloond)
    • betalen verbe (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
    • bezoldigen verbe (bezoldig, bezoldigt, bezoldigde, bezoldigden, bezoldigd)
    • salariëren verbe (salariëer, salariëert, salariëerde, salariëerden, gesalariëerd)
  3. entgelten (büßen)
    boeten
    • boeten verbe (boet, boette, boetten, geboet)
  4. entgelten (kompensieren; ersetzen; vergüten; )
    compenseren; vergoeden; goedmaken
    • compenseren verbe (compenseer, compenseert, compenseerde, compenseerden, gecompenseerd)
    • vergoeden verbe (vergoed, vergoedt, vergoedde, vergoedden, vergoed)
    • goedmaken verbe (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)
  5. entgelten
    ontgelden
    • ontgelden verbe (ontgeld, ontgeldt, ontgold, ontgolden, ontgolden)

Conjugations for entgelten:

Präsens
  1. entgelte
  2. entgeltest
  3. entgeltet
  4. entgelten
  5. entgeltet
  6. entgelten
Imperfekt
  1. entgeltete
  2. entgeltetest
  3. entgeltete
  4. entgelteten
  5. entgeltetet
  6. entgelteten
Perfekt
  1. habe entgeltet
  2. hast entgeltet
  3. hat entgeltet
  4. haben entgeltet
  5. habt entgeltet
  6. haben entgeltet
1. Konjunktiv [1]
  1. entgelte
  2. entgeltest
  3. entgelte
  4. entgelten
  5. entgeltet
  6. entgelten
2. Konjunktiv
  1. entgeltete
  2. entgeltetest
  3. entgeltete
  4. entgelteten
  5. entgeltetet
  6. entgelteten
Futur 1
  1. werde entgelten
  2. wirst entgelten
  3. wird entgelten
  4. werden entgelten
  5. werdet entgelten
  6. werden entgelten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde entgelten
  2. würdest entgelten
  3. würde entgelten
  4. würden entgelten
  5. würdet entgelten
  6. würden entgelten
Diverses
  1. entgelt!
  2. entgeltet!
  3. entgelten Sie!
  4. entgeltet
  5. entgeltend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for entgelten:

NounRelated TranslationsOther Translations
afrekenen Abrechnen; Abrechnung; Verrechnung
betalen Abtragen; Abzahlen; Begleichung; Zahlen; Zahlung
boeten Büßen
compenseren Ausgleichen; Kompensieren; Vergüten
dokken Abtragen; Abzahlen; Begleichung; Zahlen; Zahlung
goedmaken Ausgleichen; Gutmachen
vergoeden Ausgleichen; Kompensieren; Rückerstatten; Vergüten
VerbRelated TranslationsOther Translations
afrekenen auszahlen; belohnen; besolden; bezahlen; entgelten abrechnen; abtragen; abzahlen; aufheben; auflösen; begleichen; freikaufen; liquidieren; schließen
belonen auszahlen; belohnen; besolden; bezahlen; entgelten; honorieren; vergüten
betalen auszahlen; belohnen; besolden; bezahlen; entgelten; honorieren; vergüten abrechnen; tilgen; zahlen
bezoldigen auszahlen; belohnen; besolden; bezahlen; entgelten; honorieren; vergüten
boeten büßen; entgelten
compenseren abbüßen; ausgleichen; belohnen; einbringen; entgelten; ersetzen; erstatten; gutmachen; honorieren; kompensieren; sühnen; vergüten; wiedergutmachen
dokken auszahlen; belohnen; besolden; bezahlen; entgelten andocken
goedmaken abbüßen; ausgleichen; belohnen; einbringen; entgelten; ersetzen; erstatten; gutmachen; honorieren; kompensieren; sühnen; vergüten; wiedergutmachen Freiden schließen; abbüßen; abhelfen; aufarbeiten; aufbessern; ausbauen; ausbessern; beilegen; berichtigen; bessern; deichseln; ergänzen; erneuern; fixen; flicken; gutmachen; hinkriegen; innovieren; korrigieren; montieren; renovieren; reparieren; restaurieren; sühnen; verbessern; vervollkommnen; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen
honoreren auszahlen; belohnen; besolden; bezahlen; entgelten; honorieren; vergüten
ontgelden entgelten
salariëren auszahlen; belohnen; besolden; bezahlen; entgelten; honorieren; vergüten
vergoeden abbüßen; ausgleichen; belohnen; einbringen; entgelten; ersetzen; erstatten; gutmachen; honorieren; kompensieren; sühnen; vergüten; wiedergutmachen abkaufen; entschädigen; zurückzahlen