Dutch

Detailed Translations for botsen from Dutch to French

botsen:

botsen verbe (bots, botst, botste, botsten, gebotst)

  1. botsen (stoten op; op elkaar stoten; aanrijden; op elkaar knallen)
    se heurter; accrocher; cogner; heurter; donner contre; se cogner; se rentrer dedans; choquer
    • se heurter verbe
    • accrocher verbe (accroche, accroches, accrochons, accrochez, )
    • cogner verbe (cogne, cognes, cognons, cognez, )
    • heurter verbe (heurte, heurtes, heurtons, heurtez, )
    • se cogner verbe
    • choquer verbe (choque, choques, choquons, choquez, )

Conjugations for botsen:

o.t.t.
  1. bots
  2. botst
  3. botst
  4. botsen
  5. botsen
  6. botsen
o.v.t.
  1. botste
  2. botste
  3. botste
  4. botsten
  5. botsten
  6. botsten
v.t.t.
  1. ben gebotst
  2. bent gebotst
  3. is gebotst
  4. zijn gebotst
  5. zijn gebotst
  6. zijn gebotst
v.v.t.
  1. was gebotst
  2. was gebotst
  3. was gebotst
  4. waren gebotst
  5. waren gebotst
  6. waren gebotst
o.t.t.t.
  1. zal botsen
  2. zult botsen
  3. zal botsen
  4. zullen botsen
  5. zullen botsen
  6. zullen botsen
o.v.t.t.
  1. zou botsen
  2. zou botsen
  3. zou botsen
  4. zouden botsen
  5. zouden botsen
  6. zouden botsen
diversen
  1. bots!
  2. botst!
  3. gebotst
  4. botsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for botsen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
accrocher aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op aanhaken; aanhangen; aankoppelen; inhaken; vasthaken; vastkoppelen
choquer aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op aanstoot geven; choqueren; grieven; krenken; kwetsen; laten schrikken; pijn doen; schokken; shockeren; zeer doen
cogner aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op aankloppen; aantikken; beuken; bonken; hameren; hard slaan; hengsten; kloppen; meppen; rammen; slaan; stompen; tikken; timmeren
donner contre aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op
heurter aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op aankloppen; aanstoot geven; aantikken; aanvaren; bonken; bonzen; choqueren; hameren; hard slaan; hengsten; ketsen; kloppen; luiden; meppen; opbotsen; rammen; schokken; shockeren; slaan; tikken; timmeren
se cogner aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op bakkeleien; bonzen; duelleren; kampen; knokken; luiden; matten; strijden; vechten
se heurter aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op er op rijden; op elkaar botsen
se rentrer dedans aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op

Wiktionary Translations for botsen:

botsen
verb
  1. met een flinke snelheid tegen elkaar aankomen
  2. in een conflict of ruzie geraken

Cross Translation:
FromToVia
botsen entrer; heurter; collision; en collide — to impact directly, especially if violent
botsen butter; toucher; cogner impinge — To make a physical impact on to collide, to crash (upon).
botsen soubresaut jolt — An act of jolting
botsen écraser; dinguer; percuter aufprallen — heftig auf etwas aufschlagen
botsen heurter; entrer en collision zusammenstoßen — im Gehen oder Laufen oder Fahren mit Wucht gegen etwas prallen, stoßen

Related Translations for botsen