Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. tussenleggen:


Dutch

Detailed Translations for tussenleggen from Dutch to Swedish

tussenleggen:

tussenleggen verbe (leg tussen, legt tussen, legde tussen, legden tussen, tussengelegd)

  1. tussenleggen (invoegen; inleggen)
    föra in
    • föra in verbe (för in, förde in, fört in)

Conjugations for tussenleggen:

o.t.t.
  1. leg tussen
  2. legt tussen
  3. legt tussen
  4. leggen tussen
  5. leggen tussen
  6. leggen tussen
o.v.t.
  1. legde tussen
  2. legde tussen
  3. legde tussen
  4. legden tussen
  5. legden tussen
  6. legden tussen
v.t.t.
  1. heb tussengelegd
  2. hebt tussengelegd
  3. heeft tussengelegd
  4. hebben tussengelegd
  5. hebben tussengelegd
  6. hebben tussengelegd
v.v.t.
  1. had tussengelegd
  2. had tussengelegd
  3. had tussengelegd
  4. hadden tussengelegd
  5. hadden tussengelegd
  6. hadden tussengelegd
o.t.t.t.
  1. zal tussenleggen
  2. zult tussenleggen
  3. zal tussenleggen
  4. zullen tussenleggen
  5. zullen tussenleggen
  6. zullen tussenleggen
o.v.t.t.
  1. zou tussenleggen
  2. zou tussenleggen
  3. zou tussenleggen
  4. zouden tussenleggen
  5. zouden tussenleggen
  6. zouden tussenleggen
en verder
  1. ben tussengelegd
  2. bent tussengelegd
  3. is tussengelegd
  4. zijn tussengelegd
  5. zijn tussengelegd
  6. zijn tussengelegd
diversen
  1. leg tussen!
  2. legt tussen!
  3. tussengelegd
  4. tussenleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tussenleggen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
föra in inleggen; invoegen; tussenleggen aanmelden; aanmonsteren; binnendragen; deur openen; inschrijven; invoegen; opendoen voor; overgaan op nieuwe rijbaan