German

Detailed Translations for bewegt from German to Dutch

bewegt:


Translation Matrix for bewegt:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
aangedaan berührt; betroffen; bewegt; ergriffen; gerührt gegliedert
aangeslagen betroffen; bewegt; ergriffen; gerührt angeschlagen; beschädigt; havariert; ramponiert; verwundet
bewogen berührt; bewegt; ergriffen; gerührt; ruhelos; sentimental; turbulent; ungestüm; unruhig
emotioneel betroffen; bewegt; ergriffen; gerührt bewegend; emotional; ergreifend; herzergreifend; herzzerreißend; rührend; tragisch
gepassioneerd bewegt; gerührt; sentimental aufgebracht; aufgeregt; begeistert; eifrig; enthusiastisch; erregt; feurig; heißblütig; hemmungslos; hingebungsvoll; hitzig; hitzköpfig; inbrünstig; leidenschaftlich; passioniert; temperamentvoll; ungestüm
geraakt betroffen; bewegt; ergriffen; gerührt angeschlagen; verletzt
getroffen betroffen; bewegt; ergriffen; gerührt angeschossen; baff; bestürzt; betreten; betroffen; eingeschüchtert; entsetzt; erschreckt; erschüttert; erstaunt; fassungslos; getroffen; perplex; verblüfft; verdutzt; verletzt; verwundet; ängstlich
gevoelig betroffen; bewegt; ergriffen; gerührt empfindlich; empfindsam; empfänglich; leichterregbar; leichtpikiert; rührselig; sentimental
gevoelvol bewegt; gerührt; sentimental rührselig; sentimental
geëmotioneerd betroffen; bewegt; ergriffen; gerührt; sentimental
heftig auffahrend; bewegt; gellend; grell; grimmig; grob; hart; heftig; hell; hemmungslos; hitzig; höllisch; jähzornig; klirrend; leidenschaftlich; scharf; stürmisch; temperamentvoll; unbeherrscht; ungestüm auffahrend; aufgebracht; aufgeregt; begeistert; enthusiastisch; erregt; feurig; gereizt; gewaltsam; hart; heftig; hitzig; inbrünstig; intens; intensiv; jähzornig; kräftig; leidenschaftlich; schlimm; sehr; stark; stürmisch; tosend; unbändig; ungestüm; wild; zornig
onbeheerst auffahrend; bewegt; gellend; grell; grimmig; grob; hart; heftig; hell; hemmungslos; hitzig; höllisch; jähzornig; klirrend; leidenschaftlich; scharf; stürmisch; temperamentvoll; unbeherrscht; ungestüm heftig; stürmisch; tosend; unbändig; ungestüm; wild
onrustig bewegt; ruhelos; turbulent; ungestüm; unruhig erhitzt; nervös; unruhig
onstuimig auffahrend; bewegt; gellend; grell; grimmig; grob; hart; heftig; hell; hemmungslos; hitzig; höllisch; jähzornig; klirrend; leidenschaftlich; scharf; stürmisch; temperamentvoll; unbeherrscht; ungestüm heftig; stürmisch; tosend; unaufhaltsam; unbezwingbar; unbändig; ungestüm; wild
roerig bewegt; ruhelos; turbulent; ungestüm; unruhig unruhig
turbulent bewegt; ruhelos; turbulent; ungestüm; unruhig
veelbewogen bewegt; ruhelos; turbulent; ungestüm; unruhig
woelig bewegt; ruhelos; turbulent; ungestüm; unruhig unruhig
ModifierRelated TranslationsOther Translations
aangegrepen betroffen; bewegt; ergriffen; gerührt
geroerd berührt; betroffen; bewegt; ergriffen; gerührt
kapot van betroffen; bewegt; ergriffen; gerührt

Wiktionary Translations for bewegt:


Cross Translation:
FromToVia
bewegt ontroerd touched — moved

bewegen:

bewegen verbe (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)

  1. bewegen (in Bewegung bringen; rühren; sich regen)
    bewegen; in beweging brengen; beroeren
    • bewegen verbe (beweeg, beweegt, bewoog, bewogen, bewogen)
    • in beweging brengen verbe (breng in beweging, brengt in beweging, bracht in beweging, brachten in beweging, in beweging gebracht)
    • beroeren verbe (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
  2. bewegen (wegbegeben)
    bewegen; zich verplaatsen
  3. bewegen (betreffen; treffen; berühren; )
    betreffen; aangaan; raken
    • betreffen verbe (betref, betreft, betrof, betroffen, betroffen)
    • aangaan verbe (ga aan, gaat aan, ging aan, gingen aan, aangegaan)
    • raken verbe (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  4. bewegen (mischen; rühren)
    mixen; roeren
    • mixen verbe (mix, mixt, mixte, mixten, gemixt)
    • roeren verbe (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
  5. bewegen (manövrieren)
    manoeuvreren; marcheren
    • manoeuvreren verbe (manoeuvreer, manoeuvreert, manoeuvreerde, manoeuvreerden, gemanoeuvreerd)
    • marcheren verbe (marcheer, marcheert, marcheerde, marcheerden, gemarcheerd)
  6. bewegen (umruhren; schüren; anschüren)
    roeren; omroeren
    • roeren verbe (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
    • omroeren verbe (roer om, roert om, roerde om, roerden om, omgeroerd)
  7. bewegen (treffen; rühren)
  8. bewegen (treffen; berühren; schlagen; )
    treffen; beroeren; raken
    • treffen verbe (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • beroeren verbe (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
    • raken verbe (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  9. bewegen (erregen; aufregen; beunruhigen; schüren; anschüren)
    agiteren; in beroering brengen; opstoken; oppoken
    • agiteren verbe
    • in beroering brengen verbe (breng in beroering, brengt in beroering, bracht in beroering, brachten in beroering, in beroering gebracht)
    • opstoken verbe (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • oppoken verbe (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
  10. bewegen (treffen; berühren; anrühren)
    treffen; ontroeren
    • treffen verbe (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • ontroeren verbe (ontroer, ontroert, ontroerde, ontroerden, ontroerd)
    raken
    – hem een klap, schot of stoot toebrengen 1
    • raken verbe (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
      • de kogel raakte hem in de schouder1
  11. bewegen (rühren)
  12. bewegen
    verschuiven
    • verschuiven verbe (verschuif, verschuift, verschoof, verschoven, verschoven)

Conjugations for bewegen:

Präsens
  1. bewege
  2. bewegst
  3. bewegt
  4. bewegen
  5. bewegt
  6. bewegen
Imperfekt
  1. bewegte
  2. bewegtest
  3. bewegte
  4. bewegten
  5. bewegtet
  6. bewegten
Perfekt
  1. habe bewegt
  2. hast bewegt
  3. hat bewegt
  4. haben bewegt
  5. habt bewegt
  6. haben bewegt
1. Konjunktiv [1]
  1. bewege
  2. bewegest
  3. bewege
  4. bewegen
  5. beweget
  6. bewegen
2. Konjunktiv
  1. bewegte
  2. bewegtest
  3. bewegte
  4. bewegten
  5. bewegtet
  6. bewegten
Futur 1
  1. werde bewegen
  2. wirst bewegen
  3. wird bewegen
  4. werden bewegen
  5. werdet bewegen
  6. werden bewegen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bewegen
  2. würdest bewegen
  3. würde bewegen
  4. würden bewegen
  5. würdet bewegen
  6. würden bewegen
Diverses
  1. beweg!
  2. bewegt!
  3. bewegen Sie!
  4. bewegt
  5. bewegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for bewegen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aangaan Betreffen
betreffen Betreffen
mixen Mengen; Mischen; Mixen; Vermischen
opstoken Anstiften; Anstiftung
raken Treffen
treffen Begegnung; Treffen; Zusammenkunft; Zusammentreffen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aangaan antun; berühren; betreffen; bewegen; erregen; rühren; treffen Belange haben; anfangen; angehen; anknöpfen; beginnen; betreffen; gehen um; starten
agiteren anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren
beroeren antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; in Bewegung bringen; rühren; schlagen; sich regen; treffen rühren
betreffen antun; berühren; betreffen; bewegen; erregen; rühren; treffen angehen; betreffen; gehen um
bewegen bewegen; in Bewegung bringen; rühren; sich regen; wegbegeben
iemand raken bewegen; rühren; treffen
iemand treffen bewegen; rühren; treffen
in beroering brengen anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren
in beweging brengen bewegen; in Bewegung bringen; rühren; sich regen
manoeuvreren bewegen; manövrieren
marcheren bewegen; manövrieren
mixen bewegen; mischen; rühren
omroeren anschüren; bewegen; schüren; umruhren
ontroeren anrühren; berühren; bewegen; treffen ergreifen; rühren
oppoken anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren anblasen; anfachen; anfeuern; anschüren; anstiften; aufschüren; aufwiegeln; brennen; schüren
opstoken anschüren; aufregen; beunruhigen; bewegen; erregen; schüren anblasen; anfachen; anfeuern; anschüren; anstiften; aufhetzen; aufpeitschen; aufputschen; aufschüren; aufstacheln; aufwiegeln; brennen; schüren
raken anrühren; antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen anrühren; ansprechen; beeinflußen; enden; hingelangen; hinkommen; rühren; treffen
roeren anschüren; bewegen; mischen; rühren; schüren; umruhren rühren; verlegen; verrücken; verschieben; verschleppen; verstellen
treffen anrühren; antun; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; erregen; rühren; schlagen; treffen anrühren; ansprechen; beeinflußen; begegnen; enden; entgegen; hingelangen; hinkommen; rühren; sich treffen; treffen
verschuiven bewegen aufschieben; hinausschieben; verlegen; verrücken; verschieben; verschleppen; verstellen; vertagen
zich bewegen bewegen; rühren
zich verplaatsen bewegen; wegbegeben

Synonyms for "bewegen":


Wiktionary Translations for bewegen:

bewegen
  1. etwas von einem Ort zum anderen schaffen
  2. jemanden bewegen: psychisch beeindrucken
  3. die Stellung eines Gegenstandes oder eines Teils davon (auch eines Teils von sich selbst) im Raum verändern
bewegen
verb
  1. van plaats veranderen
  2. in beweging komen

Cross Translation:
FromToVia
bewegen emotioneren; ontroeren affect — to move to emotion
bewegen zich bewegen; bewegen; zich verplaatsen move — to change place or posture; to go
bewegen zetten move — to change the place of a piece
bewegen bewegen; roeren; verroeren move — to cause to change place or posture; to set in motion
bewegen ontroeren; ontzetten; aangrijpen; bewegen; roeren move — to arouse the feelings or passions of
bewegen bewegen; verroeren mouvoirdéplacer, faire aller d’un lieu à un autre, mettre en mouvement.
bewegen omzetten; overbrengen; overplaatsen; verleggen; verplaatsen; bewegen; verroeren; aangrijpen; ontroeren remuermouvoir, déplacer.
bewegen aangrijpen; bewegen; ontroeren; agiteren; ophitsen; opruien; opstoken; opwinden; schudden émouvoirprovoquer une émotion.