Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Translate einfetten

Translate einfetten from German to Dutch

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. einfetten:

German

Detailed Translations for einfetten from German to Dutch

einfetten:

einfetten verbe (fette ein, fettest ein, fettet ein, fettete ein, fettetet ein, eingefettet)

  1. einfetten (abschmieren; schmieren; ölen; einschmieren; fetten)
    oliën; smeren; invetten; inoliën
    • oliën verbe (olie, oliet, oliede, olieden, geolied)
    • smeren verbe (smeer, smeert, smeerde, smeerden, gesmeerd)
    • invetten verbe (vet in, vette in, vetten in, ingevet)
    • inoliën verbe (olie in, oliet in, oliede in, olieden in, ingeölied)
  2. einfetten (abfahren; abreisen; losfahren; )
    vertrekken; weggaan; verwijderen; wegtrekken; smeren; afreizen; opstappen; wegreizen
    • vertrekken verbe (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • weggaan verbe (ga weg, gaat weg, ging weg, gingen weg, weggegaan)
    • verwijderen verbe (verwijder, verwijdert, verwijderde, verwijderden, verwijderd)
    • wegtrekken verbe (trek weg, trekt weg, trok weg, trokken weg, weggetrokken)
    • smeren verbe (smeer, smeert, smeerde, smeerden, gesmeerd)
    • afreizen verbe (reis af, reist af, reisde af, reisden af, afgereisd)
    • opstappen verbe (stap op, stapt op, stapte op, stapten op, opgestapt)
    • wegreizen verbe (reis weg, reist weg, reisde weg, reisden weg, weggereisd)
  3. einfetten (ölen; schmieren; einschmieren; )
    doorsmeren
    • doorsmeren verbe (smeer door, smeert door, smeerde door, smeerden door, doorgesmeerd)

Conjugations for einfetten:

Präsens
  1. fette ein
  2. fettest ein
  3. fettet ein
  4. fetten ein
  5. fettet ein
  6. fetten ein
Imperfekt
  1. fettete ein
  2. fettetest ein
  3. fettete ein
  4. fetteten ein
  5. fettetet ein
  6. fetteten ein
Perfekt
  1. habe eingefettet
  2. hast eingefettet
  3. hat eingefettet
  4. haben eingefettet
  5. habt eingefettet
  6. haben eingefettet
1. Konjunktiv [1]
  1. fette ein
  2. fettest ein
  3. fette ein
  4. fetten ein
  5. fettet ein
  6. fetten ein
2. Konjunktiv
  1. fettete ein
  2. fettetest ein
  3. fettete ein
  4. fetteten ein
  5. fettetet ein
  6. fetteten ein
Futur 1
  1. werde einfetten
  2. wirst einfetten
  3. wird einfetten
  4. werden einfetten
  5. werdet einfetten
  6. werden einfetten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde einfetten
  2. würdest einfetten
  3. würde einfetten
  4. würden einfetten
  5. würdet einfetten
  6. würden einfetten
Diverses
  1. fett ein!
  2. fettet ein!
  3. fetten Sie ein!
  5. eingefettet
  6. einfettend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for einfetten:

NounRelated TranslationsOther Translations
vertrekken Abfahren; Abreisen; Fortgehen; Gehen; Halle; Kammer; Lokalität; Platz; Raum; Räumlichkeit; Saal; Verlassen; Weg gehen; Weggehen; Zimmer
verwijderen Abnehmen; Amputieren; Entfernen
weggaan Fortgehen; Gehen; Verlassen; Weg gehen
VerbRelated TranslationsOther Translations
afreizen abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; losfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen abfahren; abreisen; fortfahren; fortreisen; wegfahren; wegreisen
doorsmeren abschmieren; einfetten; einreiben; einschmieren; fetten; schmieren; ölen
inoliën abschmieren; einfetten; einschmieren; fetten; schmieren; ölen
invetten abschmieren; einfetten; einschmieren; fetten; schmieren; ölen
oliën abschmieren; einfetten; einschmieren; fetten; schmieren; ölen
opstappen abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; losfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen abreisen; aufbrechen; fortreisen; seineZelteabbrechen; verlassen; wegfahren; wegreisen
smeren abfahren; abreisen; abschmieren; aufbrechen; ausfahren; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; losfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen
vertrekken abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; losfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen abreisen; aufbrechen; ausscheiden; austreten; fortgehen; fortreisen; seineZelteabbrechen; verlassen; wegfahren; weggehen; wegreisen
verwijderen abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; losfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen Bereinigung; beseitigen; deinstallieren; entfernen; fortbringen; fortschaffen; löschen; schließen; trennen; vertreiben; verwerfen; wegschaffen; wegtun
weggaan abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; losfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen abreisen; aufbrechen; fortreisen; seineZelteabbrechen; verlassen; wegfahren; wegreisen
wegreizen abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; losfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen abfahren; abreisen; fortfahren; fortreisen; wegfahren; wegreisen
wegtrekken abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; losfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen abfahren; abreisen; fortfahren; fortreisen; wegfahren; wegreisen







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0242 seconds
Page rendered in 1.0 seconds