German

Detailed Translations for verseucht from German to Dutch

verseucht:

verseucht adj

  1. verseucht

Translation Matrix for verseucht:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
verziekt verseucht

verseuchen:

verseuchen verbe (verseuche, verseuchst, verseucht, verseuchte, verseuchtet, verseucht)

  1. verseuchen (verpesten; verderben)
    verpesten; bederven; verknoeien; stukmaken; verklungelen; verzieken; verbroddelen; verknallen
    • verpesten verbe (verpest, verpestte, verpestten, verpest)
    • bederven verbe (bederf, bederft, bedierf, bedierven, bedorven)
    • verknoeien verbe (verknoei, verknoeit, verknoeide, verknoeiden, verknoeid)
    • stukmaken verbe (maak stuk, maakt stuk, maakte stuk, maakten stuk, stukgemaakt)
    • verklungelen verbe (verklungel, verklungelt, verklungelde, verklungelden, verklungeld)
    • verzieken verbe
    • verbroddelen verbe (verbroddel, verbroddelt, verbroddelde, verbroddelden, verbroddeld)
    • verknallen verbe (verknal, verknalt, verknalde, verknalden, verknald)
  2. verseuchen (vergiften; infizieren; anstecken)
    vergiftigen; verpesten; infecteren
    • vergiftigen verbe (vergiftig, vergiftigt, vergiftigde, vergiftigden, vergiftigd)
    • verpesten verbe (verpest, verpestte, verpestten, verpest)
    • infecteren verbe (infecteer, infecteert, infecteerde, infecteerden, geïnfecteerd)
  3. verseuchen (infizieren; anstecken)
    besmetten; aansteken
    • besmetten verbe (besmet, besmette, besmetten, besmet)
    • aansteken verbe (steek aan, steekt aan, stak aan, staken aan, aangestoken)

Conjugations for verseuchen:

Präsens
  1. verseuche
  2. verseuchst
  3. verseucht
  4. verseuchen
  5. verseucht
  6. verseuchen
Imperfekt
  1. verseuchte
  2. verseuchtest
  3. verseuchte
  4. verseuchten
  5. verseuchtet
  6. verseuchten
Perfekt
  1. habe verseucht
  2. hast verseucht
  3. hat verseucht
  4. haben verseucht
  5. habt verseucht
  6. haben verseucht
1. Konjunktiv [1]
  1. verseuche
  2. verseuchest
  3. verseuche
  4. verseuchen
  5. verseuchet
  6. verseuchen
2. Konjunktiv
  1. verseuchte
  2. verseuchtest
  3. verseuchte
  4. verseuchten
  5. verseuchtet
  6. verseuchten
Futur 1
  1. werde verseuchen
  2. wirst verseuchen
  3. wird verseuchen
  4. werden verseuchen
  5. werdet verseuchen
  6. werden verseuchen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verseuchen
  2. würdest verseuchen
  3. würde verseuchen
  4. würden verseuchen
  5. würdet verseuchen
  6. würden verseuchen
Diverses
  1. verseuch!
  2. verseucht!
  3. verseuchen Sie!
  4. verseucht
  5. verseuchend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for verseuchen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aansteken Ansteckung
bederven Abfaulen; Auflösung; Verfall; Verwesung
besmetten Ansteckung
infecteren Vergiftung; infizieren
VerbRelated TranslationsOther Translations
aansteken anstecken; infizieren; verseuchen anmachen; anstecken; anzünden; aufrollen; eine Zigarette entzünden; entbrennen; entflammen; entzünden; in Brand stecken
bederven verderben; verpesten; verseuchen abfaulen; abnehmen; beeinträchtigen; beschädigen; entzweireißen; faulen; fertigmachen; ruinieren; verderben; verfaulen; vergällen; verhunzen; verkommen; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; wegfaulen; zerbrechen; zerschlagen; zerstören; zertrümmern; zurückgehen; zurücklaufen
besmetten anstecken; infizieren; verseuchen
infecteren anstecken; infizieren; vergiften; verseuchen
stukmaken verderben; verpesten; verseuchen abbrechen; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen
verbroddelen verderben; verpesten; verseuchen
vergiftigen anstecken; infizieren; vergiften; verseuchen
verklungelen verderben; verpesten; verseuchen
verknallen verderben; verpesten; verseuchen
verknoeien verderben; verpesten; verseuchen bummeln; verderben; vergeuden; vergiften; vergällen; verhunzen; verleiden; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; vertrödeln; vertun
verpesten anstecken; infizieren; verderben; vergiften; verpesten; verseuchen etwas beschädigen; verderben; vergällen; verhunzen; vermasseln; vermurksen; verpfuschen
verzieken verderben; verpesten; verseuchen abnehmen; fertigmachen; ruinieren; verkommen; zerstören; zurückgehen; zurücklaufen