German

Detailed Translations for zerspringen from German to Dutch

zerspringen:

zerspringen verbe (zerspringe, zerspringst, zerspringt, zerspringte, zerspringtet, zerspringt)

  1. zerspringen (platzen; bersten)
    barsten; kunnen stikken
  2. zerspringen (bersten; zerreißen; knistern; prasseln)
    knappen
    • knappen verbe (knap, knapt, knapte, knapten, geknapt)
  3. zerspringen (bersten; platzen; explodieren)
    aan stukken springen
    • aan stukken springen verbe (spring aan stukken, springt aan stukken, sprong aan stukken, aan stukken gesprongen)
  4. zerspringen (springen)
    kapot barsten
    • kapot barsten verbe (barst kapot, barstte kapot, barstten kapot, kapot gebarsten)
  5. zerspringen (explodieren; springen; bersten)
    ontploffen; uit elkaar spatten; springen; uit elkaar springen; ploffen
    • ontploffen verbe (ontplof, ontploft, ontplofte, ontploften, ontploft)
    • uit elkaar spatten verbe (spat uit elkaar, spatte uit elkaar, spatten uit elkaar, uit elkaar gespat)
    • springen verbe (spring, springt, sprong, sprongen, gesprongen)
    • uit elkaar springen verbe (spring uit elkaar, springt uit elkaar, sprong uit elkaar, sprongen uit elkaar, uit elkaar gesprongen)
    • ploffen verbe (plof, ploft, plofte, ploften, geploft)

Conjugations for zerspringen:

Präsens
  1. zerspringe
  2. zerspringst
  3. zerspringt
  4. zerspringen
  5. zerspringt
  6. zerspringen
Imperfekt
  1. zerspringte
  2. zerspringtest
  3. zerspringte
  4. zerspringten
  5. zerspringtet
  6. zerspringten
Perfekt
  1. habe zerspringt
  2. hast zerspringt
  3. hat zerspringt
  4. haben zerspringt
  5. habt zerspringt
  6. haben zerspringt
1. Konjunktiv [1]
  1. zerspringe
  2. zerspringest
  3. zerspringe
  4. zerspringen
  5. zerspringet
  6. zerspringen
2. Konjunktiv
  1. zerspringte
  2. zerspringtest
  3. zerspringte
  4. zerspringten
  5. zerspringtet
  6. zerspringten
Futur 1
  1. werde zerspringen
  2. wirst zerspringen
  3. wird zerspringen
  4. werden zerspringen
  5. werdet zerspringen
  6. werden zerspringen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde zerspringen
  2. würdest zerspringen
  3. würde zerspringen
  4. würden zerspringen
  5. würdet zerspringen
  6. würden zerspringen
Diverses
  1. zerspring!
  2. zerspringt!
  3. zerspringen Sie!
  4. zerspringt
  5. zerspringend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for zerspringen:

NounRelated TranslationsOther Translations
barsten Anreißen; Risse
ploffen Explodieren; Plumpsen
springen Absprung; Hinabspringen; Runterspringen; Springen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aan stukken springen bersten; explodieren; platzen; zerspringen
barsten bersten; platzen; zerspringen aufspringen; bersten; platzen
kapot barsten springen; zerspringen
knappen bersten; knistern; prasseln; zerreißen; zerspringen
kunnen stikken bersten; platzen; zerspringen
ontploffen bersten; explodieren; springen; zerspringen explodieren; platzen
ploffen bersten; explodieren; springen; zerspringen explodieren; hineinfallen; hinfallen; platzen; plumpsen; waten; zusammenbrechen
springen bersten; explodieren; springen; zerspringen aufspringen; einen Sprung machen; explodieren; hinabspringen; hinunterspringen; platzen; springen
uit elkaar spatten bersten; explodieren; springen; zerspringen explodieren; platzen
uit elkaar springen bersten; explodieren; springen; zerspringen explodieren; platzen

Synonyms for "zerspringen":


External Machine Translations:

Related Translations for zerspringen