Interglot - "avoir lieu" translated from French to Dutch

Summary

French to Dutch: more detail...

avoir lieu:
- plaatsvinden
- gebeuren; plaats vinden; geschieden; plaats hebben; situeren; plaatsen; zich afspelen; plaatshebben
Wiktionary:
- avoir lieu → plaatsvinden, gebeuren
- avoir lieu → plaatsvinden, aanbieden, gebeuren, voorkomen, voordoen, zich, plaatshebben

French

Detailed Translations for avoir lieu from French to Dutch

avoir lieu (arriver; se passer; se faire; survenir; se produire; advenir)
gebeuren; plaats vinden; geschieden; plaats hebben
- gebeuren verbe
- plaats vinden verbe
- geschieden verbe (geschiedt, geschiedde, geschied)
- plaats hebben verbe (heb plaats, hebt plaats, had plaats, hadden plaats, plaats gehad)
avoir lieu (se situer; se dérouler)
situeren; plaatsen; zich afspelen
- situeren verbe (situeer, situeert, situeerde, situeerden, gesitueerd)
- plaatsen verbe (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
- zich afspelen verbe
avoir lieu (se passer; se faire)
plaatshebben
- plaatshebben verbe (heb plaats, hebt plaats, had plaats, hadden plaats, plaats gehad)

Noun	Related Translations	Other Translations
plaatsvinden	arriver; avoir lieu; se dérouler; se passer
Verb	Related Translations	Other Translations
gebeuren	advenir; arriver; avoir lieu; se faire; se passer; se produire; survenir	advenir; arriver; se passer; se produire; se présenter; survenir
geschieden	advenir; arriver; avoir lieu; se faire; se passer; se produire; survenir
plaats hebben	advenir; arriver; avoir lieu; se faire; se passer; se produire; survenir	advenir; arriver; se passer; se produire; se présenter; survenir
plaats vinden	advenir; arriver; avoir lieu; se faire; se passer; se produire; survenir
plaatsen	avoir lieu; se dérouler; se situer	abriter quelqu'un; appliquer; asseoir; construire; coucher; dresser; découvrir; déposer; déterminer; garder; garer; installer; insérer; localiser; loger; mettre; placer; planter; poser; poser qch; poster; préserver; ranger; signaler; situer; stationner; trouver
plaatshebben	avoir lieu; se faire; se passer
plaatsvinden		arriver; se passer; se produire; survenir
situeren	avoir lieu; se dérouler; se situer
zich afspelen	avoir lieu; se dérouler; se situer

avoir lieu

verb

avoir lieu

verb

Cross Translation:

From	To	Via
• avoir lieu	→ plaatsvinden	↔ occur — to take place
• avoir lieu	→ aanbieden; gebeuren; voorkomen; plaatsvinden; voordoen; zich	↔ occur — present itself
• avoir lieu	→ plaatshebben; gebeuren; plaatsvinden	↔ take place — to happen
• avoir lieu	→ gebeuren	↔ passieren — Hilfsverb sein: geschehen, stattfinden