Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. aanblijven:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanblijven from Dutch to German

aanblijven:

aanblijven verbe (blijf aan, blijft aan, bleef aan, bleven aan, aangebleven)

  1. aanblijven
    verbleiben; im amte bleiben

Conjugations for aanblijven:

o.t.t.
  1. blijf aan
  2. blijft aan
  3. blijft aan
  4. blijven aan
  5. blijven aan
  6. blijven aan
o.v.t.
  1. bleef aan
  2. bleef aan
  3. bleef aan
  4. bleven aan
  5. bleven aan
  6. bleven aan
v.t.t.
  1. ben aangebleven
  2. bent aangebleven
  3. is aangebleven
  4. zijn aangebleven
  5. zijn aangebleven
  6. zijn aangebleven
v.v.t.
  1. was aangebleven
  2. was aangebleven
  3. was aangebleven
  4. waren aangebleven
  5. waren aangebleven
  6. waren aangebleven
o.t.t.t.
  1. zal aanblijven
  2. zult aanblijven
  3. zal aanblijven
  4. zullen aanblijven
  5. zullen aanblijven
  6. zullen aanblijven
o.v.t.t.
  1. zou aanblijven
  2. zou aanblijven
  3. zou aanblijven
  4. zouden aanblijven
  5. zouden aanblijven
  6. zouden aanblijven
diversen
  1. blijf aan!
  2. blijft aan!
  3. aangebleven
  4. aanblijvende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanblijven:

VerbRelated TranslationsOther Translations
im amte bleiben aanblijven
verbleiben aanblijven

Wiktionary Translations for aanblijven:

aanblijven
verb
  1. in dezelfde functie blijven