Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. aanspannen:


Dutch

Detailed Translations for aanspannen from Dutch to German

aanspannen:

aanspannen verbe (span aan, spant aan, spande aan, spanden aan, aangespannen)

  1. aanspannen (inspannen)
    anspannen; anstrengen
    • anspannen verbe (spanne an, spannst an, spannt an, spannte an, spanntet an, angespannt)
    • anstrengen verbe (strenge an, strengst an, strengt an, strengte an, strengtet an, angestrengt)

Conjugations for aanspannen:

o.t.t.
  1. span aan
  2. spant aan
  3. spant aan
  4. spannen aan
  5. spannen aan
  6. spannen aan
o.v.t.
  1. spande aan
  2. spande aan
  3. spande aan
  4. spanden aan
  5. spanden aan
  6. spanden aan
v.t.t.
  1. heb aangespannen
  2. hebt aangespannen
  3. heeft aangespannen
  4. hebben aangespannen
  5. hebben aangespannen
  6. hebben aangespannen
v.v.t.
  1. had aangespannen
  2. had aangespannen
  3. had aangespannen
  4. hadden aangespannen
  5. hadden aangespannen
  6. hadden aangespannen
o.t.t.t.
  1. zal aanspannen
  2. zult aanspannen
  3. zal aanspannen
  4. zullen aanspannen
  5. zullen aanspannen
  6. zullen aanspannen
o.v.t.t.
  1. zou aanspannen
  2. zou aanspannen
  3. zou aanspannen
  4. zouden aanspannen
  5. zouden aanspannen
  6. zouden aanspannen
diversen
  1. span aan!
  2. spant aan!
  3. aangespannen
  4. aanspannende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanspannen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
anspannen aanspannen; inspannen krammen; met een kram vastmaken; opspannen; spannen; voorspannen
anstrengen aanspannen; inspannen