Dutch

Detailed Translations for beangstigen from Dutch to German

beangstigen:

beangstigen verbe (beangstig, beangstigt, beangstigde, beangstigden, beangstigd)

  1. beangstigen (benauwen)
    beängstigen; sorgen
    • beängstigen verbe (beängstige, beängstigst, beängstigt, beängstigte, beängstigtet, beängstigt)
    • sorgen verbe (sorge, sorgst, sorgt, sorgte, sorgtet, gesorgt)
  2. beangstigen (doen schrikken; verschrikken; bangmaken; angst aanjagen)
    erschrecken; Aangst einjaagen; einschüchtern; tyrannisieren; terrorisieren
    • erschrecken verbe
    • einschüchtern verbe (schüchtere ein, schüchterst ein, schüchtert ein, schüchterte ein, schüchtertet ein, eingeschüchtert)
    • tyrannisieren verbe (tyrannisiere, tyrannisierst, tyrannisiert, tyrannisierte, tyrannisiertet, tyrannisiert)
    • terrorisieren verbe (terrorisiere, terrorisierst, terrorisiert, terrorisierte, terrorisiertet, terrorisiert)

Conjugations for beangstigen:

o.t.t.
  1. beangstig
  2. beangstigt
  3. beangstigt
  4. beangstigen
  5. beangstigen
  6. beangstigen
o.v.t.
  1. beangstigde
  2. beangstigde
  3. beangstigde
  4. beangstigden
  5. beangstigden
  6. beangstigden
v.t.t.
  1. ben beangstigd
  2. bent beangstigd
  3. is beangstigd
  4. zijn beangstigd
  5. zijn beangstigd
  6. zijn beangstigd
v.v.t.
  1. was beangstigd
  2. was beangstigd
  3. was beangstigd
  4. waren beangstigd
  5. waren beangstigd
  6. waren beangstigd
o.t.t.t.
  1. zal beangstigen
  2. zult beangstigen
  3. zal beangstigen
  4. zullen beangstigen
  5. zullen beangstigen
  6. zullen beangstigen
o.v.t.t.
  1. zou beangstigen
  2. zou beangstigen
  3. zou beangstigen
  4. zouden beangstigen
  5. zouden beangstigen
  6. zouden beangstigen
diversen
  1. beangstig!
  2. beangstigt!
  3. beangstigd
  4. beangstigende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beangstigen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
Aangst einjaagen angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; verschrikken
beängstigen beangstigen; benauwen ongerust maken
einschüchtern angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; verschrikken bedreigen; intimideren; koeioneren; kwellen; narren; onder druk zetten; pesten; plagen; ringeloren; sarren; tarten; tergen; terroriseren; tiranniseren; treiteren; vrees aanjagen
erschrecken angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; verschrikken laten schrikken; ontstellen; schokken; schrikken; verontrusten
sorgen beangstigen; benauwen bekommeren; bezorgd zijn; leiden tot iets; verzorgen; zich zorgen maken; zorg dragen; zorgen; zorgen voor; zorgen voor iets
terrorisieren angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; verschrikken intimideren; terroriseren; tiranniseren; vrees aanjagen
tyrannisieren angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; verschrikken intimideren; koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; ringeloren; sarren; tarten; tergen; terroriseren; tiranniseren; treiteren; vrees aanjagen

Wiktionary Translations for beangstigen:

beangstigen
verb
  1. (overgankelijk) vrees inboezemen

Cross Translation:
FromToVia
beangstigen alarmieren alarm — to surprise with apprehension of danger
beangstigen Angst machen; schrecken; erschrecken frighten — to disturb with fear
beangstigen fürchten; befürchten; ängstigen redouter — Craindre fort.

External Machine Translations: