Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. etiketteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for etiketteren from Dutch to German

etiketteren:

etiketteren verbe (etiketteer, etiketteert, etiketteerde, etiketteerden, geëtiketteerd)

  1. etiketteren (van etiket voorzien)
    etikettieren
    • etikettieren verbe (etikettiere, etikettierst, etikettiert, etikettierte, etikettiertet, etikettiert)
  2. etiketteren
  3. etiketteren
    die Markierung

Conjugations for etiketteren:

o.t.t.
  1. etiketteer
  2. etiketteert
  3. etiketteert
  4. etiketteren
  5. etiketteren
  6. etiketteren
o.v.t.
  1. etiketteerde
  2. etiketteerde
  3. etiketteerde
  4. etiketteerden
  5. etiketteerden
  6. etiketteerden
v.t.t.
  1. heb geëtiketteerd
  2. hebt geëtiketteerd
  3. heeft geëtiketteerd
  4. hebben geëtiketteerd
  5. hebben geëtiketteerd
  6. hebben geëtiketteerd
v.v.t.
  1. had geëtiketteerd
  2. had geëtiketteerd
  3. had geëtiketteerd
  4. hadden geëtiketteerd
  5. hadden geëtiketteerd
  6. hadden geëtiketteerd
o.t.t.t.
  1. zal etiketteren
  2. zult etiketteren
  3. zal etiketteren
  4. zullen etiketteren
  5. zullen etiketteren
  6. zullen etiketteren
o.v.t.t.
  1. zou etiketteren
  2. zou etiketteren
  3. zou etiketteren
  4. zouden etiketteren
  5. zouden etiketteren
  6. zouden etiketteren
en verder
  1. is geëtiketteerd
  2. zijn geëtiketteerd
diversen
  1. etiketteer!
  2. etiketteert!
  3. geëtiketteerd
  4. etiketterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for etiketteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
Markierung etiketteren etiket; herkenningsteken; iemand kenmerken; kenmerk; kenteken; label; nummerplaat
VerbRelated TranslationsOther Translations
etikettieren etiketteren; van etiket voorzien beplakken
OtherRelated TranslationsOther Translations
Etikettierung von Bioprodukten etiketteren

Wiktionary Translations for etiketteren:


Cross Translation:
FromToVia
etiketteren etikettieren label — put a ticket or sign on