Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. frauderen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for frauderen from Dutch to German

frauderen:

frauderen verbe (fraudeer, fraudeert, fraudeerde, fraudeerden, gefraudeerd)

  1. frauderen
    betrügen
    • betrügen verbe (betrüge, betrügst, betrügt, betrügte, betrügtet, betrügt)

Conjugations for frauderen:

o.t.t.
  1. fraudeer
  2. fraudeert
  3. fraudeert
  4. frauderen
  5. frauderen
  6. frauderen
o.v.t.
  1. fraudeerde
  2. fraudeerde
  3. fraudeerde
  4. fraudeerden
  5. fraudeerden
  6. fraudeerden
v.t.t.
  1. heb gefraudeerd
  2. hebt gefraudeerd
  3. heeft gefraudeerd
  4. hebben gefraudeerd
  5. hebben gefraudeerd
  6. hebben gefraudeerd
v.v.t.
  1. had gefraudeerd
  2. had gefraudeerd
  3. had gefraudeerd
  4. hadden gefraudeerd
  5. hadden gefraudeerd
  6. hadden gefraudeerd
o.t.t.t.
  1. zal frauderen
  2. zult frauderen
  3. zal frauderen
  4. zullen frauderen
  5. zullen frauderen
  6. zullen frauderen
o.v.t.t.
  1. zou frauderen
  2. zou frauderen
  3. zou frauderen
  4. zouden frauderen
  5. zouden frauderen
  6. zouden frauderen
diversen
  1. fraudeer!
  2. fraudeert!
  3. gefraudeerd
  4. frauderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for frauderen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
betrügen frauderen afzetten; bedonderen; bezwendelen; neppen; verneuken; vreemdgaan

Wiktionary Translations for frauderen:


Cross Translation:
FromToVia
frauderen schwindeln swindle — to obtain money or property by fraudulent or deceitful methods