Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. frisheid:
  2. fris:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for frisheid from Dutch to German

frisheid:

frisheid [de ~ (v)] nom

  1. de frisheid (koelte; koelheid)
    die Frischheit; die Frische; die Kälte; die Kühle; die Kühlheit
  2. de frisheid (nieuwheid; originaliteit)
    die Neuheit; die Ursprünglichkeit
  3. de frisheid (koelte; kilte)
    die Kühle

Translation Matrix for frisheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
Frische frisheid; koelheid; koelte versheid
Frischheit frisheid; koelheid; koelte
Kälte frisheid; koelheid; koelte kou; koude; koudheid
Kühle frisheid; kilte; koelheid; koelte afstandelijkheid; gereserveerdheid; kilheid; kilte; koelheid; koelte; kou; koude; ongezelligheid
Kühlheit frisheid; koelheid; koelte kilheid; kilte; kou; koude; ongezelligheid
Neuheit frisheid; nieuwheid; originaliteit nieuwigheid; nieuwtje; noviteit
Ursprünglichkeit frisheid; nieuwheid; originaliteit oorspronkelijk zijn; oorspronkelijkheid; originaliteit

Related Words for "frisheid":


fris:

fris adj

  1. fris (koel; luchtig)
  2. fris (koel; frisjes)
  3. fris (koel)

Translation Matrix for fris:

Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
- vers
ModifierRelated TranslationsOther Translations
frisch fris; frisjes; koel; luchtig bezet; bloeiend; doodgemoedereerd; doodkalm; druk; drukbezet; eigentijds; fleurig; florissant; geagiteerd; hedendaags; hooggekleurd; kleurig; kleurrijk; levendig; modern; nieuw; nieuwbakken; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; onbedorven; onbevlekt; ongebruikt; ongeopend; onschuldig; rein; verhit; vers; versgebakken; vlekkeloos
frostig fris; koel; luchtig bitterkoud; doodgemoedereerd; doodkalm; ijskoud; ijzig; kil; koeltjes; koud; koud en vochtig; laag van temperatuur; onder nul; steenkoud; stervenskoud; vriezend
kalt fris; koel afstandelijk; bitterkoud; doodgemoedereerd; doodkalm; guur; ijskoud; ijzig; kil; koel; koud; koud en vochtig; objectief; onpartijdig; steenkoud
kühl fris; frisjes; koel; luchtig doodgemoedereerd; doodkalm; gemoedereerd; guur; kil; koud en vochtig; mat; niet uitbundig
nüchtern fris; frisjes; koel doodgemoedereerd; doodkalm; eenvoudig; gemoedereerd; koel; matig; niet beschonken; nuchter; objectief; onpartijdig; sober; zakelijk
reserviert fris; frisjes; koel geheimzinnig; gereserveerd; gesloten; ingetogen; koel; opzijgezet; terughoudend; terughoudende

Related Words for "fris":


Synonyms for "fris":


Antonyms for "fris":


Related Definitions for "fris":

  1. drankje zonder alcohol1
    • wil je ook een glaasje fris?1
  2. schoon en helder1
    • een fris gewassen handdoek1
  3. wat koud aanvoelt1
    • er stond een frisse wind1
  4. nieuw, kortgeleden gemaakt1
    • ik begon met frisse moed aan die baan1

Wiktionary Translations for fris:

fris
adjective
  1. neu, gerade eben erst, kürzlich

Cross Translation:
FromToVia
fris kalt cold — having a low temperature
fris kühl cool — having a slightly low temperature
fris frisch fresh — refreshing or cool
fris frisch verdant — fresh
fris frisch; kühl frais — Qui est en état de fraîcheur.