Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. gras eten:


Dutch

Detailed Translations for gras eten from Dutch to German

gras eten:

gras eten verbe (eet gras, at gras, aten gras, gras gegeten)

  1. gras eten
    grasen
    • grasen verbe (grase, grast, graste, grastet, gegrast)

Conjugations for gras eten:

o.t.t.
  1. eet gras
  2. eet gras
  3. eet gras
  4. eten gras
  5. eten gras
  6. eten gras
o.v.t.
  1. at gras
  2. at gras
  3. at gras
  4. aten gras
  5. aten gras
  6. aten gras
v.t.t.
  1. heb gras gegeten
  2. hebt gras gegeten
  3. heeft gras gegeten
  4. hebben gras gegeten
  5. hebben gras gegeten
  6. hebben gras gegeten
v.v.t.
  1. had gras gegeten
  2. had gras gegeten
  3. had gras gegeten
  4. hadden gras gegeten
  5. hadden gras gegeten
  6. hadden gras gegeten
o.t.t.t.
  1. zal gras eten
  2. zult gras eten
  3. zal gras eten
  4. zullen gras eten
  5. zullen gras eten
  6. zullen gras eten
o.v.t.t.
  1. zou gras eten
  2. zou gras eten
  3. zou gras eten
  4. zouden gras eten
  5. zouden gras eten
  6. zouden gras eten
diversen
  1. eet gras!
  2. eet gras!
  3. gras gegeten
  4. gras etend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for gras eten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
grasen gras eten afgrazen; graseten; grazen; naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren; weiden

Related Translations for gras eten