Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. herenigen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for herenigen from Dutch to German

herenigen:

herenigen verbe (herenig, herenigt, herenigde, herenigden, herenigd)

  1. herenigen (weer bijeenbrengen)
    wiedervereinigen
    • wiedervereinigen verbe (wiedervereinige, wiedervereinigst, wiedervereinigt, wiedervereinigte, wiedervereinigtet, wiedervereinigt)

Conjugations for herenigen:

o.t.t.
  1. herenig
  2. herenigt
  3. herenigt
  4. herenigen
  5. herenigen
  6. herenigen
o.v.t.
  1. herenigde
  2. herenigde
  3. herenigde
  4. herenigden
  5. herenigden
  6. herenigden
v.t.t.
  1. ben herenigd
  2. bent herenigd
  3. is herenigd
  4. zijn herenigd
  5. zijn herenigd
  6. zijn herenigd
v.v.t.
  1. was herenigd
  2. was herenigd
  3. was herenigd
  4. waren herenigd
  5. waren herenigd
  6. waren herenigd
o.t.t.t.
  1. zal herenigen
  2. zult herenigen
  3. zal herenigen
  4. zullen herenigen
  5. zullen herenigen
  6. zullen herenigen
o.v.t.t.
  1. zou herenigen
  2. zou herenigen
  3. zou herenigen
  4. zouden herenigen
  5. zouden herenigen
  6. zouden herenigen
diversen
  1. herenig!
  2. herenigt!
  3. herenigd
  4. herenigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for herenigen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
wiedervereinigen herenigen; weer bijeenbrengen

Wiktionary Translations for herenigen:

herenigen
verb
  1. opnieuw tot een eenheid maken