Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. instappen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for instappen from Dutch to German

instappen:

instappen [znw.] nom

  1. instappen
    Einsteigen

instappen verbe (stap in, stapt in, stapte in, stapten in, ingestapt)

  1. instappen
    einsteigen
    • einsteigen verbe (steige ein, steigst ein, steigt ein, stieg ein, stiegt ein, eingestiegen)

Conjugations for instappen:

o.t.t.
  1. stap in
  2. stapt in
  3. stapt in
  4. stappen in
  5. stappen in
  6. stappen in
o.v.t.
  1. stapte in
  2. stapte in
  3. stapte in
  4. stapten in
  5. stapten in
  6. stapten in
v.t.t.
  1. ben ingestapt
  2. bent ingestapt
  3. is ingestapt
  4. zijn ingestapt
  5. zijn ingestapt
  6. zijn ingestapt
v.v.t.
  1. was ingestapt
  2. was ingestapt
  3. was ingestapt
  4. waren ingestapt
  5. waren ingestapt
  6. waren ingestapt
o.t.t.t.
  1. zal instappen
  2. zult instappen
  3. zal instappen
  4. zullen instappen
  5. zullen instappen
  6. zullen instappen
o.v.t.t.
  1. zou instappen
  2. zou instappen
  3. zou instappen
  4. zouden instappen
  5. zouden instappen
  6. zouden instappen
diversen
  1. stap in!
  2. stapt in!
  3. ingestapt
  4. instappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for instappen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Einsteigen instappen
VerbRelated TranslationsOther Translations
einsteigen instappen aan boord gaan; aan boord klimmen; betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; ingaan; lid worden; verschepen

Wiktionary Translations for instappen:


Cross Translation:
FromToVia
instappen an Bord gehen; einsteigen board — to step or climb