Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. instroom:
  2. instromen:


Dutch

Detailed Translations for instroom from Dutch to German

instroom:


instroom form of instromen:

instromen verbe (stroom in, stroomt in, stroomde in, stroomden in, ingestroomd)

  1. instromen
    einströmen; hineinlaufen
    • einströmen verbe (ströme ein, strömst ein, strömt ein, strömte ein, strömtet ein, eingeströmt)
    • hineinlaufen verbe (laufe hinein, läufst hinein, läuft hinein, lief hinein, lieft hinein, hineingelaufen)

Conjugations for instromen:

o.t.t.
  1. stroom in
  2. stroomt in
  3. stroomt in
  4. stromen in
  5. stromen in
  6. stromen in
o.v.t.
  1. stroomde in
  2. stroomde in
  3. stroomde in
  4. stroomden in
  5. stroomden in
  6. stroomden in
v.t.t.
  1. ben ingestroomd
  2. bent ingestroomd
  3. is ingestroomd
  4. zijn ingestroomd
  5. zijn ingestroomd
  6. zijn ingestroomd
v.v.t.
  1. was ingestroomd
  2. was ingestroomd
  3. was ingestroomd
  4. waren ingestroomd
  5. waren ingestroomd
  6. waren ingestroomd
o.t.t.t.
  1. zal instromen
  2. zult instromen
  3. zal instromen
  4. zullen instromen
  5. zullen instromen
  6. zullen instromen
o.v.t.t.
  1. zou instromen
  2. zou instromen
  3. zou instromen
  4. zouden instromen
  5. zouden instromen
  6. zouden instromen
en verder
  1. heeft ingestroomd
diversen
  1. stroom in!
  2. stroomt in!
  3. ingestroomd
  4. instromend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for instromen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
einströmen instromen binnenstromen; massaal opkomen; toestromen
hineinlaufen instromen betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnenstromen; binnentreden; ingaan; massaal opkomen; toestromen