Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. leegeten:


Dutch

Detailed Translations for leegeten from Dutch to German

leegeten:

leegeten verbe (eet leeg, at leeg, aten leeg, leeggegeten)

  1. leegeten (opeten)
    aufessen; essen; verspeisen; speisen; verzehren; aufzehren
    • aufessen verbe (esse auf, ißt auf, aß auf, aßt auf, aufgegessen)
    • essen verbe (esse, ißt, aß, aßt, gegessen)
    • verspeisen verbe (verspeise, verspeist, verspeiste, verspeistet, verspeist)
    • speisen verbe (speise, speist, speiste, speistet, gespeist)
    • verzehren verbe (verzehre, verzehrst, verzehrt, verzehrte, verzehrtet, verzehrt)
    • aufzehren verbe (zehre auf, zehrst auf, zehrt auf, zehrte auf, zehrtet auf, aufgezehrt)

Conjugations for leegeten:

o.t.t.
  1. eet leeg
  2. eet leeg
  3. eet leeg
  4. eten leeg
  5. eten leeg
  6. eten leeg
o.v.t.
  1. at leeg
  2. at leeg
  3. at leeg
  4. aten leeg
  5. aten leeg
  6. aten leeg
v.t.t.
  1. heb leeggegeten
  2. hebt leeggegeten
  3. heeft leeggegeten
  4. hebben leeggegeten
  5. hebben leeggegeten
  6. hebben leeggegeten
v.v.t.
  1. had leeggegeten
  2. had leeggegeten
  3. had leeggegeten
  4. hadden leeggegeten
  5. hadden leeggegeten
  6. hadden leeggegeten
o.t.t.t.
  1. zal leegeten
  2. zult leegeten
  3. zal leegeten
  4. zullen leegeten
  5. zullen leegeten
  6. zullen leegeten
o.v.t.t.
  1. zou leegeten
  2. zou leegeten
  3. zou leegeten
  4. zouden leegeten
  5. zouden leegeten
  6. zouden leegeten
en verder
  1. ben leeggegeten
  2. bent leeggegeten
  3. is leeggegeten
  4. zijn leeggegeten
  5. zijn leeggegeten
  6. zijn leeggegeten
diversen
  1. eet leeg!
  2. eet leeg!
  3. leeggegeten
  4. leegetend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for leegeten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aufessen leegeten; opeten bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen; zwelgen
aufzehren leegeten; opeten bikken; bunkeren; consumeren; doorleven; doorstaan; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opteren; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verdragen; verduren; verorberen; verslinden; verteren; vreten; zitten proppen
essen leegeten; opeten bikken; bunkeren; consumeren; dineren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; lunchen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schaften; schransen; schrokken; spijzen; tafelen; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; voeden; voedsel geven; vreten; zitten proppen
speisen leegeten; opeten azen; bikken; bunkeren; consumeren; dineren; eten; eten geven; gebruiken; kluiven; knauwen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; prooizoeken; schransen; schrokken; spijzen; spijzigen; tafelen; te eten geven; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; voeden; voederen; voeren; vreten; zitten proppen
verspeisen leegeten; opeten bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; eten; kluiven; knauwen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opslokken; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen; zwelgen
verzehren leegeten; opeten bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; doorleven; doorstaan; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verdragen; verduren; verorberen; verslinden; verteren; vreten; zitten proppen; zwelgen