Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. meetronen:


Dutch

Detailed Translations for meetronen from Dutch to German

meetronen:

meetronen verbe (troon mee, troont mee, troonde mee, troonden mee, meegetroond)

  1. meetronen (meeslepen; meetrekken; meesleuren)
    mitschleppen; mitziehen; mitnehmen; mitlocken; schleppen
    • mitschleppen verbe (schleppe mit, schleppst mit, schleppt mit, schleppte mit, schlepptet mit, mitgeschleppt)
    • mitziehen verbe (ziehe mit, ziehst mit, zieht mit, zog mit, zogt mit, mitgezogen)
    • mitnehmen verbe (nehme mit, nimmst mit, nimmt mit, namt mit, mitgenommen)
    • mitlocken verbe (locke mit, lockst mit, lockt mit, lockte mit, locktet mit, mitgelockt)
    • schleppen verbe (schleppe, schleppst, schleppt, schleppte, schlepptet, geschleppt)

Conjugations for meetronen:

o.t.t.
  1. troon mee
  2. troont mee
  3. troont mee
  4. tronen mee
  5. tronen mee
  6. tronen mee
o.v.t.
  1. troonde mee
  2. troonde mee
  3. troonde mee
  4. troonden mee
  5. troonden mee
  6. troonden mee
v.t.t.
  1. heb meegetroond
  2. hebt meegetroond
  3. heeft meegetroond
  4. hebben meegetroond
  5. hebben meegetroond
  6. hebben meegetroond
v.v.t.
  1. had meegetroond
  2. had meegetroond
  3. had meegetroond
  4. hadden meegetroond
  5. hadden meegetroond
  6. hadden meegetroond
o.t.t.t.
  1. zal meetronen
  2. zult meetronen
  3. zal meetronen
  4. zullen meetronen
  5. zullen meetronen
  6. zullen meetronen
o.v.t.t.
  1. zou meetronen
  2. zou meetronen
  3. zou meetronen
  4. zouden meetronen
  5. zouden meetronen
  6. zouden meetronen
en verder
  1. ben meegetroond
  2. bent meegetroond
  3. is meegetroond
  4. zijn meegetroond
  5. zijn meegetroond
  6. zijn meegetroond
diversen
  1. troon mee!
  2. troont mee!
  3. meegetroond
  4. meetronend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for meetronen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
mitlocken meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen aanlokken; dichtbijlokken; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
mitnehmen meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen brengen; langs brengen; meebrengen
mitschleppen meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen
mitziehen meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen
schleppen meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen gebukt gaan onder; sjouwen; slepen; sleuren; torsen; versjouwen; zeulen; zich voortslepen