Dutch

Detailed Translations for opbieden from Dutch to German

opbieden:

opbieden verbe (bied op, biedt op, bood op, boden op, opgeboden)

  1. opbieden
    mehr bieten; steigern; überbieten; einen höheren Preis bieten

Conjugations for opbieden:

o.t.t.
  1. bied op
  2. biedt op
  3. biedt op
  4. bieden op
  5. bieden op
  6. bieden op
o.v.t.
  1. bood op
  2. bood op
  3. bood op
  4. boden op
  5. boden op
  6. boden op
v.t.t.
  1. heb opgeboden
  2. hebt opgeboden
  3. heeft opgeboden
  4. hebben opgeboden
  5. hebben opgeboden
  6. hebben opgeboden
v.v.t.
  1. had opgeboden
  2. had opgeboden
  3. had opgeboden
  4. hadden opgeboden
  5. hadden opgeboden
  6. hadden opgeboden
o.t.t.t.
  1. zal opbieden
  2. zult opbieden
  3. zal opbieden
  4. zullen opbieden
  5. zullen opbieden
  6. zullen opbieden
o.v.t.t.
  1. zou opbieden
  2. zou opbieden
  3. zou opbieden
  4. zouden opbieden
  5. zouden opbieden
  6. zouden opbieden
diversen
  1. bied op!
  2. biedt op!
  3. opgeboden
  4. opbiedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opbieden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
einen höheren Preis bieten opbieden
mehr bieten opbieden
steigern opbieden aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; doen stijgen; gedijen; groeien; groter worden; hoger bieden; hoger maken; omhooggaan; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; opzetten; stijgen; talrijker maken; toenemen; trappen van vergelijking vormen; uitbreiden; vergroten; verhogen; vermeerderen
überbieten opbieden overbieden