Dutch
Detailed Translations for slepen from Dutch to German
slepen:
-
slepen
-
slepen
-
slepen
Conjugations for slepen:
o.t.t.
- sleep
- sleept
- sleept
- slepen
- slepen
- slepen
o.v.t.
- sleepte
- sleepte
- sleepte
- sleepten
- sleepten
- sleepten
v.t.t.
- heb geslepen
- hebt geslepen
- heeft geslepen
- hebben geslepen
- hebben geslepen
- hebben geslepen
v.v.t.
- had geslepen
- had geslepen
- had geslepen
- hadden geslepen
- hadden geslepen
- hadden geslepen
o.t.t.t.
- zal slepen
- zult slepen
- zal slepen
- zullen slepen
- zullen slepen
- zullen slepen
o.v.t.t.
- zou slepen
- zou slepen
- zou slepen
- zouden slepen
- zouden slepen
- zouden slepen
en verder
- ben geslepen
- bent geslepen
- is geslepen
- zijn geslepen
- zijn geslepen
- zijn geslepen
diversen
- sleep!
- sleept!
- geslepen
- slepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het slepen (wegslepen)
Translation Matrix for slepen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Abschleppen | slepen; wegslepen | wegslepen |
Schleppen | slepen; wegslepen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
nachziehen | slepen | |
schleppen | slepen | gebukt gaan onder; meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen; sjouwen; sleuren; torsen; versjouwen; zeulen; zich voortslepen |
ziehen | slepen | aankweken; aanplanten; een snuif nemen; fokken; genereren; hieuwen; hieven; iets ophalen; insnuiven; kweken; lenen; met een spil omhoogwerken; ontlenen; opfokken; opkweken; opsnuiven; planten; procreëren; rukken; sleuren; snuiven; telen; tochten; trekken; verbouwen; voortbrengen |
Related Words for "slepen":
Wiktionary Translations for slepen:
slepen
Cross Translation:
verb
slepen
verb
-
(transitiv), mundartlich, umgangssprachlich: Synonym für „zerren“, „ziehen“
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• slepen | → schleifen; schleppen; zerren; ziehen | ↔ drag — to pull along a surface |
• slepen | → gleiten | ↔ slide — to cause to move in contact with a surface |
• slepen | → schleppen; nachschleppen | ↔ trainer — tirer après soi. |
• slepen | → schleppen; nachschleppen | ↔ traîner — tirer après soi. |
sleep:
-
de sleep
Translation Matrix for sleep:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Gefolge | sleep | gevolg; hofhouding; nasleep |
Schleppe | sleep | |
Schleppnetz | sleep | schrobnet; sleepnet |
Schleppzug | sleep | |
Troß | sleep | gevolg; hofhouding; legertros |
Zug | sleep | dronk; haal; kras; luchtzuiging; pennekras; schaakzet; slok; spoortrein; teug; tocht; trein; trek; zet; zuiging; zuigkracht |