Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. uitplunderen:


Dutch

Detailed Translations for uitplunderen from Dutch to German

uitplunderen:

uitplunderen verbe (plunder uit, plundert uit, plunderde uit, plunderden uit, uitgeplunderd)

  1. uitplunderen (plunderen; leegplunderen; roven)
    rauben; stehlen; ausrauben; plündern; ausplündern
    • rauben verbe (raube, raubst, raubt, raubte, raubtet, geraub)
    • stehlen verbe (stehle, stiehlst, stiehlt, stahl, stahlet, gestohlen)
    • ausrauben verbe (raube aus, raubst aus, raubt aus, raubte aus, raubtet aus, ausgeraubt)
    • plündern verbe (plündere, plünderst, plündert, plünderte, plündertet, geplündert)
    • ausplündern verbe (plündere aus, plünderst aus, plündert aus, plünderte aus, plündertet aus, ausgeplündert)
  2. uitplunderen (uitschudden)
    ausrauben; ausplündern
    • ausrauben verbe (raube aus, raubst aus, raubt aus, raubte aus, raubtet aus, ausgeraubt)
    • ausplündern verbe (plündere aus, plünderst aus, plündert aus, plünderte aus, plündertet aus, ausgeplündert)

Conjugations for uitplunderen:

o.t.t.
  1. plunder uit
  2. plundert uit
  3. plundert uit
  4. plunderen uit
  5. plunderen uit
  6. plunderen uit
o.v.t.
  1. plunderde uit
  2. plunderde uit
  3. plunderde uit
  4. plunderden uit
  5. plunderden uit
  6. plunderden uit
v.t.t.
  1. heb uitgeplunderd
  2. hebt uitgeplunderd
  3. heeft uitgeplunderd
  4. hebben uitgeplunderd
  5. hebben uitgeplunderd
  6. hebben uitgeplunderd
v.v.t.
  1. had uitgeplunderd
  2. had uitgeplunderd
  3. had uitgeplunderd
  4. hadden uitgeplunderd
  5. hadden uitgeplunderd
  6. hadden uitgeplunderd
o.t.t.t.
  1. zal uitplunderen
  2. zult uitplunderen
  3. zal uitplunderen
  4. zullen uitplunderen
  5. zullen uitplunderen
  6. zullen uitplunderen
o.v.t.t.
  1. zou uitplunderen
  2. zou uitplunderen
  3. zou uitplunderen
  4. zouden uitplunderen
  5. zouden uitplunderen
  6. zouden uitplunderen
en verder
  1. ben uitgeplunderd
  2. bent uitgeplunderd
  3. is uitgeplunderd
  4. zijn uitgeplunderd
  5. zijn uitgeplunderd
  6. zijn uitgeplunderd
diversen
  1. plunder uit!
  2. plundert uit!
  3. uitgeplunderd
  4. uitplunderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitplunderen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ausplündern leegplunderen; plunderen; roven; uitplunderen; uitschudden beroven; leegplunderen; leegroven; leegstelen; plunderen; roven
ausrauben leegplunderen; plunderen; roven; uitplunderen; uitschudden beroven; iemand overvallen met iets; roven; verrassen
plündern leegplunderen; plunderen; roven; uitplunderen beroven; leeghalen; plunderen; roven; uitknijpen; uitpersen; uitzuigen
rauben leegplunderen; plunderen; roven; uitplunderen achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; beroven; beroven van; depriveren; gappen; graantje meepikken; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; meepikken; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
stehlen leegplunderen; plunderen; roven; uitplunderen achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; beroven van; depriveren; doorleven; doorstaan; gappen; graantje meepikken; inpikken; jatten; kapen; ladelichten; leegstelen; meepikken; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verdragen; verduisteren; verduren; verteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken